◄ 159:1
Verhandeling 159
159:3 ►

De rondreis door de Dekapolis

2. De vreemde prediker

159:2.1

Jezus ging naar Gamala om Johannes en diens medewerkers in die plaats te bezoeken. Die avond, na de gebruikelijke vragen en antwoorden, zei Johannes tot Jezus: ‘Meester, gisteren ben ik naar Astarot gegaan om een man op te zoeken die in uw naam onderricht en zelfs beweert dat hij duivels kan uitwerpen. Deze man is echter nooit bij ons geweest en is ook geen volgeling van ons; daarom heb ik hem verboden dit te doen.’ Hierop antwoordde Jezus: ‘Verbied hem niet. Zie je niet dat dit evangelie van het koninkrijk spoedig in de ganse wereld verkondigd zal worden? Hoe kun je verwachten dat allen die dit evangelie zullen geloven aan jullie leiding onderworpen zullen zijn? Wees blij dat onze leer zich reeds voorbij de grenzen van onze persoonlijke invloed is gaan manifesteren. Zie je niet in, Johannes, dat zij die zeggen in mijn naam grote werken te doen, uiteindelijk onze zaak wel moeten steunen? Zij zullen zeker niet gauw kwaad van mij spreken. Zoon, in dit soort zaken zou het beter zijn ervan uit te gaan dat zij die niet tegen ons zijn, vóór ons zijn. In de toekomstige generaties zullen velen die niet geheel eerzaam zijn vele vreemde dingen doen in mijn naam, maar ik zal het hun niet verbieden. Ik zeg je dat als er zelfs maar een beker koud water gegeven wordt aan een dorstige ziel, de boodschappers van de Vader immer melding zullen maken van zulk een dienstbetoon uit liefde.’

159:2.2

Deze instructie bracht Johannes geheel van zijn stuk. Had hij de Meester niet horen zeggen, ‘Hij die niet met mij is, is tegen mij?’ Hij zag niet in dat in dit geval Jezus doelde op de persoonlijke betrekking van de mens tot het geestelijke onderricht van het koninkrijk, terwijl in het andere geval gedoeld werd op de uiterlijke, wijdverbreide sociale betrekkingen van gelovigen in kwesties van bestuurlijke macht en de rechtsbevoegdheid van de ene groep gelovigen over het werk van andere groepen die uiteindelijk de naderende wereldwijde broederschap zouden vormen.

159:2.3

Maar Johannes vertelde deze ervaring dikwijls in verband met zijn latere werk voor het koninkrijk. Niettemin namen de apostelen vaak aanstoot aan degenen die zich verstoutten te onderrichten in de naam van de Meester. Het kwam hun altijd ongepast voor dat mensen die nimmer aan de voeten van Jezus hadden gezeten, het waagden om in zijn naam te leren.

159:2.4

Deze man, wie Johannes verbood om in Jezus’ naam te onderrichten en te werken, gaf geen gehoor aan het bevel van de apostel. Hij ging gewoon door met zijn inspanningen en bereikte dat er een tamelijk grote groep gelovigen in Kanata was ontstaan, alvorens hij verder trok naar Mesopotamië. Deze man, Aden, was in Jezus gaan geloven door het getuigenis van de zwakzinnige man die door Jezus in de buurt van Keresa was genezen, en die er zo stellig van overtuigd was dat de veronderstelde boze geesten die de Meester uit hem had uitgeworpen, in de zwijnen gevaren waren en deze regelrecht over de rotsen naar hun ondergang hadden gejaagd.


◄ 159:1
 
159:3 ►