◄ 159:0
Verhandeling 159
159:2 ►

De rondreis door de Dekapolis

1. De toespraak over vergeving

159:1.1

In antwoord op een vraag van een discipel, gaf Jezus op een avond in Hippos het onderricht over vergiffenis. De Meester zei het volgende:

159:1.2

‘Indien een goedhartig man honderd schapen heeft, en één ervan dwaalt af, zal hij dan niet onmiddellijk de negenennegentig alleen laten en op zoek gaan naar dat ene schaap dat is afgedwaald? En indien hij een goede herder is, zal hij dan niet net zo lang naar het verloren schaap blijven zoeken tot hij het heeft gevonden? En als dan de herder zijn verloren schaap gevonden heeft, legt hij het over zijn schouder, gaat naar huis met blijdschap en roept zijn vrienden en buren toe, “Wees blij met mij, want ik heb mijn schaap gevonden dat verloren was.” Ik zeg jullie dat er meer blijdschap in de hemel is om één zondaar die berouw heeft, dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen berouw nodig hebben. Zo is het ook de wil van mijn Vader in de hemel dat geen van deze kleintjes afdwaalt, en nog veel minder dat het omkomt. In uw religie moge het zo zijn dat God berouwvolle zondaars aanneemt, maar in het evangelie van het koninkrijk gaat de Vader erop uit om hen te zoeken, zelfs voordat ze al ernstig denken aan berouw.

159:1.3

‘De Vader in de hemel heeft zijn kinderen lief, en daarom moeten jullie ook leren elkaar lief te hebben; de Vader in de hemel vergeeft jullie je zonden, en daarom moet jullie ook leren elkaar te vergeven. Indien je broeder tegen je zondigt, ga dan naar hem toe en toon hem met tact en geduld zijn tekortkoming. En laat dit alles zich alleen tussen jullie beiden afspelen. Indien hij naar je wil luisteren, heb je je broeder gewonnen. Maar als je broeder niet naar je wil luisteren, indien hij volhardt in de dwaling zijns weegs, ga dan opnieuw naar hem toe en neem een of twee wederzijdse vrienden mee, zodat je twee, of zelfs drie getuigen hebt om je verklaring te bevestigen en vast te stellen dat je juist en barmhartig met je zondigende broeder hebt gehandeld. Wanneer hij dan ook niet naar je broeders wil luisteren, mag je de gehele geschiedenis aan de gemeente vertellen, en wanneer hij ook dan weigert om naar de broederschap te luisteren, laat de broederschap dan zodanige maatregelen treffen als zij verstandig zal achten, laat zulk een onhandelbaar lid een uitgestotene uit het koninkrijk worden. Hoewel jullie je niet kunt aanmatigen om recht te spreken over de zielen van jullie medebroeders, en hoewel je geen zonden moogt vergeven of je op andere wijze moogt aanmatigen je de prerogatieven van de supervisoren der hemelse heerscharen toe te eigenen, is jullie toch in handen gegeven om wereldlijke orde te handhaven in het koninkrijk op aarde. Hoewel jullie je niet moogt mengen in de goddelijke decreten met betrekking tot het eeuwig leven, zullen jullie wel beslissen in zaken van gedrag voorzover deze het wereldlijke welzijn van de broederschap op aarde raken. Wat jullie dus op aarde zult verordineren ten aanzien van al deze zaken die in verband staan met de discipline in de broederschap, zal erkend worden in de hemel. Ofschoon jullie niet kunt beslissen over het eeuwige lot van het individu, mogen jullie wel wetten instellen ten aanzien van het gedrag van de groep, want waar twee of drie van jullie het eens zijn ten aanzien van een van deze zaken en mij erom vragen, zal dit voor jullie gedaan worden, indien jullie bede niet in strijd is met de wil van mijn Vader in de hemel. En dit alles geldt immer, want waar twee of drie gelovigen verzameld zijn, daar ben ik in hun midden.’

159:1.4

Simon Petrus was de apostel die de leiding had over de werkers in Hippos, en toen hij Jezus aldus hoorde spreken, vroeg hij: ‘Heer, hoe vaak zal een broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Tot zeven keer toe?’ En Jezus antwoordde Petrus: ‘Niet slechts zevenmaal, maar wel zevenenzeventig maal. Derhalve kan het koninkrijk des hemels worden vergeleken met zekere koning, die bevel gaf tot een financiële controle bij zijn rentmeesters. Toen dit onderzoek van de rekeningen werd aangevangen, werd een zijn belangrijkste dienaren voor hem geleid, en deze bekende dat hij zijn koning tienduizend talenten schuldig was. Deze ambtenaar aan het hof van de koning voerde ter verdediging aan dat hij in grote moeilijkheden was geraakt en niet de middelen bezat om aan zijn verplichtingen te voldoen. En dus beval de koning dat zijn bezit in beslag moest worden genomen en dat zijn kinderen verkocht moesten worden om zijn schuld te betalen. Toen de hoofdrentmeester dit strenge decreet hoorde, viel hij voor de koning neer en smeekte hem barmhartig te willen zijn en hem meer tijd te gunnen, zeggende, “Heer, heb nog even geduld met mij en ik zal u alles terugbetalen.” Toen de koning zijn nalatige dienaar en diens gezin zo aanzag, werd hij met ontferming bewogen. Hij gaf bevel om hem vrij te laten en hem het geleende geheel kwijt te schelden.

159:1.5

‘Deze hoofdrentmeester nu, ging toen hij aldus barmhartigheid en vergeving van de koning had ontvangen, weer aan zijn werk, en toen hij een van zijn ondergeschikte rentmeesters aantrof die hem de kleine som van honderd schellingen schuldig was, hield hij hem aan, greep hem bij de keel, en zei: “Betaal mij alles wat je mij schuldig bent.” Hierop viel deze onderrentmeester voor de hoofdrentmeester neer en smeekte hem: “Heb alleen maar wat geduld met mij en ik zal u binnenkort kunnen betalen.” De hoofdrentmeester echter wilde geen barmhartigheid betonen aan zijn onderrentmeester en liet hem daarentegen in de gevangenis werpen totdat hij zijn schuld zou hebben betaald. Toen zijn mededienaren zagen wat er gebeurd was, waren ze zo overstuur dat ze naar hun heer en meester, de koning, gingen en het hem vertelden. Toen de koning van de handelwijze van de hoofdrentmeester hoorde, riep hij deze ondankbare, niet vergevensgezinde man bij zich en sprak: “Ge zijt een boze en onwaardige rentmeester. Toen gij om medelijden verzocht, heb ik u vrijelijk uw gehele schuld kwijt gescholden. Waarom betoont ge ook niet barmhartigheid aan uw onderrentmeester, evenals ik u barmhartigheid heb betoond?” En de koning was zo vreselijk boos, dat hij deze ondankbare hoofdrentmeester overleverde aan de gevangenbewaarders, die hem moesten vasthouden totdat hij al het verschuldigde zou hebben betaald. En zo ook zal mijn hemelse Vader des te overvloediger barmhartigheid betonen aan hen die vrijelijk barmhartigheid betonen aan hun medemensen. Hoe kun je tot God komen en hem vragen consideratie te hebben met jouw tekortkomingen, wanneer je zelf gewoon bent je broeders te bestraffen omdat zij schuldig zijn aan dezelfde menselijke zwakheden? Ik zeg jullie allen: Vrijelijk heb je het goede van het koninkrijk ontvangen, geef daarom ook vrijelijk aan je medemensen op aarde.’

159:1.6

Zo onderrichtte Jezus de gevaren en illustreerde hij het onbillijke van het persoonlijk rechter spelen over de medemens. Discipline moet worden gehandhaafd, en het recht moet worden toegepast, maar in al deze zaken moet de wijsheid van de broederschap de doorslag geven. Jezus bekleedde de groep met wetgevend en justitieel gezag, niet het individu. Zelfs dit aan de groep verleende gezag moet niet persoonlijk worden uitgeoefend. Er bestaat altijd gevaar dat de uitspraak van een individu beïnvloed wordt door vooroordeel of misvormd door hartstocht. Door het groepsoordeel is er meer kans dat de gevaren en onbillijkheid van persoonlijke vooringenomenheid worden uitgeschakeld. Jezus trachtte steeds de kans op onbillijkheid, vergelding en wraak te minimaliseren.

159:1.7

[Het gebruik van de term zevenenzeventig als een illustratie van barmhartigheid en verdraagzaamheid werd ontleend aan de Schrift, waar sprake is van de jubel van Lamech vanwege de metalen wapenen van zijn zoon Tubal-Kaïn, die toen hij deze betere wapenen vergeleek met die van zijn vijanden, uitriep: ‘Indien Kaïn, zonder wapen in zijn hand, zevenvoudig gewroken werd, zal ik nu zevenenzeventig maal gewroken worden.’]


◄ 159:0
 
159:2 ►