◄ 158:4
Verhandeling 158
158:6 ►

De Berg der Verheerlijking

5. Jezus geneest de jongen

158:5.1

Toen Jezus naderde, waren de apostelen meer dan opgelucht om hem te kunnen verwelkomen, en zij werden zeer bemoedigd toen zij de opgewektheid en het ongewone enthousiasme zagen op het gezicht van Petrus, Jakobus en Johannes. Zij snelden allen op Jezus en hun drie broeders toe om hen te begroeten. Terwijl deze begroeting plaatsvond, drong de drom mensen naar voren en Jezus vroeg: ‘Waarover waren jullie aan het redetwisten toen wij dichterbij kwamen?’ Maar voordat de ontdane, vernederde apostelen de vraag van de Meester konden beantwoorden, kwam de bezorgde vader van de zieke jongen naar voren, knielde aan de voeten van Jezus neer en zei: ‘Meester, ik heb een zoon, een enig kind, die bezeten is door een boze geest. Niet alleen schreeuwt hij het uit van ontzetting met schuim op de mond, en valt hij als dood neer bij een toeval, maar deze boze geest verscheurt hem in zijn stuipen en werpt hem soms in het water en zelfs in het vuur. Onder veel tandengeknars en tengevolge van vele kneuzingen, teert mijn kind weg. Zijn leven is erger dan de dood; zijn moeder en ik zijn bedroefd van hart en verslagen van geest. Op zoek naar u, trof ik gistermiddag uw discipelen en terwijl wij wachtten, probeerden uw apostelen deze boze geest uit te drijven, maar zij konden het niet. Meester, wilt u dit nu voor ons doen, wilt u mijn zoon genezen?’

158:5.2

Toen Jezus naar dit relaas geluisterd had, raakte hij de knielende vader aan en verzocht hem op te staan terwijl hij de apostelen die erbij stonden, vorsend aanzag. Daarop sprak Jezus tot allen die voor hem stonden: ‘O, verdorven geslacht zonder geloof, hoe lang zal ik nog geduld met u hebben? Hoe lang zal ik nog bij u zijn? Hoe lang zal het nog duren eer ge leert dat de werken van het geloof niet aan de dag treden op bevel van twijfelend ongeloof?’ En toen, wijzend naar de verbijsterde vader, zei Jezus: ‘Breng uw zoon hier.’ En toen Jakobus de jongen vóór hem had gebracht, vroeg Jezus: ‘Hoe lang al wordt de jongen op deze wijze gekweld?’ De vader antwoordde: ‘Sinds hij een heel jong kind was.’ Terwijl ze nog spraken, kreeg de jongen een hevige aanval en viel in hun midden neer, knarsetandend en met schuim op de lippen. Na een reeks hevige stuiptrekkingen lag hij daar als een dode. Nu knielde de vader opnieuw aan de voeten van Jezus neer en smeekte de Meester: ‘Indien u hem kunt genezen, smeek ik u medelijden met ons te hebben en ons van deze bezoeking te verlossen.’ Toen Jezus deze woorden hoorde, keek hij neer in het gezicht van de angstige vader en zei: ‘Trek niet de macht van de liefde van mijn Vader in twijfel, maar alleen de oprechtheid en het bereik van uw geloof. Alles is mogelijk voor hem die werkelijk gelooft.’ En toen sprak Jakobus van Safed de woorden van geloof vermengd met twijfel die nog zo lang in de herinnering bewaard zouden blijven: ‘Heer, ik geloof. Ik bid u, kom mijn ongeloof te hulp.’

158:5.3

Toen Jezus deze woorden hoorde, deed hij een stap naar voren, nam de jongen bij de hand, en zei: ‘Ik zal dit doen in overeenstemming met de wil van mijn Vader en ter ere van levend geloof. Mijn zoon, sta op! Ga uit van hem, ongehoorzame geest, en kom niet meer in hem terug.’ En Jezus legde de hand van de jongen in de hand van de vader en zei: ‘Ga heen. De Vader heeft de wens van uw ziel verhoord.’ En allen die aanwezig waren, zelfs de vijanden van Jezus, waren verbaasd over hetgeen ze hadden gezien.

158:5.4

Voor de drie apostelen die zo kort tevoren de geestelijke vervoering van het schouwspel en de ervaringen van de transfiguratie hadden mogen meemaken, was het inderdaad een desillusie zo spoedig terug te keren naar dit tafereel van nederlaag en verlegenheid van hun mede-apostelen. Maar zo ging het steeds met deze twaalf ambassadeurs van het koninkrijk. Telkens weer opnieuw wisselden extase en vernedering zich in hun levenservaring af.

158:5.5

Dit was een ware genezing van een dubbele aandoening, een lichamelijke kwaal en een geestesziekte. De jongen was vanaf dat uur voorgoed genezen. Toen Jakobus met zijn herstelde zoon was vertrokken, zei Jezus: ‘Nu gaan wij naar Caesarea-Filippi; maak je ogenblikkelijk klaar.’ Het was een zwijgzame groep die naar het zuiden trok, terwijl de mensen hen volgden.


◄ 158:4
 
158:6 ►