◄ 157:3
Verhandeling 157
157:5 ►

In Caesarea-Filippi

4. Het gesprek over het koninkrijk

157:4.1

Sinds de gebeurtenissen van Jezus’ doop door Johannes en de verandering van water in wijn in Kana, hadden de apostelen hem bij verschillende gelegenheden zo goed als aanvaard als de Messias. Gedurende korte perioden hadden sommigen van hen waarlijk geloofd dat hij de verwachte Bevrijder was. Maar nauwelijks was deze hoop in hun hart opgekomen, of Jezus had haar door een of ander verpletterend woord of teleurstellende daad weer de bodem ingeslagen. Ze hadden lang in een staat van beroering verkeerd door de tegenstrijdigheid tussen de voorstelling aangaande de verwachte Messias die in hun bewustzijn leefde, en de ervaring van hun buitengewone omgang met deze buitengewone mens, die zij koesterden in hun hart.

157:4.2

Het was laat op deze woensdagmorgen toen de apostelen in de tuin van Celsus bijeenkwamen voor hun middagmaaltijd. Het grootste deel van de nacht en aldoor sinds ze die ochtend waren opgestaan, hadden Simon Petrus en Simon Zelotes ernstig en uitputtend met hun broeders gesproken om hen allen zover te brengen dat zij van ganser harte de Meester aanvaardden, niet alleen als de Messias, maar ook als de goddelijke Zoon van de levende God. De twee Simons stemden bijna geheel overeen in hun mening over Jezus en zij deden vlijtig hun best om hun broeders te overreden om deze inzichten ook geheel te aanvaarden. Hoewel Andreas de algemene leider van het korps der apostelen bleef, werd zijn broer Simon Petrus met aller instemming steeds meer de woordvoerder van de twaalf.

157:4.3

Om ongeveer twaalf uur, toen de Meester verscheen, zaten ze allen in de tuin. Ze hadden allen een waardige en plechtige uitdrukking op hun gezicht, en allen stonden op toen hij naar hen toe kwam. Jezus deed de spanning wijken door de vriendelijke en broederlijke glimlach die zo karakteristiek voor hem was wanneer zijn volgelingen zichzelf, of de een of andere gebeurtenis waarin ze zelf betrokken waren, te ernstig opvatten. Met een bevelend gebaar beduidde hij, dat ze moesten gaan zitten. Daarna gebeurde het nooit weer dat de twaalf hun Meester begroetten door op te staan. Ze zagen dat hij zo’n uiterlijk vertoon van respect niet op prijs stelde.

157:4.4

Na de maaltijd, toen ze bezig waren plannen te bespreken voor de komende tocht door de Dekapolis, hief Jezus plotseling zijn hoofd op, keek hen aan en zei: ‘Nu er een hele dag is verstreken sinds jullie hebben ingestemd met de verklaring van Petrus over de identiteit van de Zoon des Mensen, zou ik jullie willen vragen of je nog steeds bij je beslissing blijft?’ Toen ze dit hoorden, stonden de twaalf op en Petrus deed een paar stappen naar Jezus toe en zei: ‘Ja, Meester. Wij geloven dat u de Zoon van de levende God bent.’ Waarop Petrus en zijn broeders weer gingen zitten.

157:4.5

Jezus bleef staan en zei tot de twaalf: ‘Jullie zijn mijn uitverkoren amabassadeurs, maar ik weet dat jullie in de gegeven omstandigheden dit geloof niet zouden kunnen hebben ten gevolge van louter menselijke kennis. Dit is een openbaring van de geest van mijn Vader aan het diepst van jullie ziel. En wanneer jullie derhalve deze belijdenis aflegt door het inzicht van de geest van mijn Vader die binnen in jullie woont, word ik ertoe bewogen te verklaren dat ik op deze grondslag de broederschap van het koninkrijk des hemels zal bouwen. Op deze rots van geestelijke werkelijkheid zal ik de levende tempel bouwen van geestelijke gemeenschap in de eeuwige werkelijkheden van het koninkrijk van mijn Vader. Alle machten van het kwaad en de heerscharen van de zonde zullen niet over deze menselijke broederschap van de goddelijke geest kunnen zegevieren. En terwijl de geest van mijn Vader altijd de goddelijke gids en mentor zal zijn van allen die het verband met deze geestelijke gemeenschap aangaan, overhandig ik nu aan jullie en jullie opvolgers de sleutels van het uiterlijke koninkrijk—het gezag in wereldlijke zaken—de sociale en economische aspecten van deze vereniging van mannen en vrouwen die broeders zijn in het koninkrijk.’ En opnieuw bond hij hun op het hart om voorlopig niemand te zeggen dat hij de Zoon van God was.

157:4.6

Jezus begon vertrouwen te krijgen in de trouw en integriteit van zijn apostelen. De Meester bedacht dat een geloof dat bestand was tegen hetgeen zijn gekozen apostelen kortgeleden hadden doorgemaakt, ongetwijfeld ook de vuurproef zou kunnen doorstaan die hen in de nabije toekomst wachtte, en dat zij uit de ogenschijnlijke schipbreuk van al hun verwachtingen zouden opduiken in het nieuwe licht van een nieuwe dispensatie, en daardoor in staat zouden zijn uit te gaan om de wereld die in duisternis was gezeten, te verlichten. Op deze dag begon Jezus geloof te krijgen in het geloof van zijn apostelen, op één na.

157:4.7

En sinds die dag is deze zelfde Jezus steeds bezig geweest deze levende tempel te bouwen op hetzelfde eeuwige fundament van zijn goddelijk zoonschap, en zij die daardoor zelf-bewuste zonen van God worden, zijn de menselijke bouwstenen die samen deze levende tempel van zoonschap vormen, de tempel die wordt opgericht ter ere en heerlijkheid van de wijsheid en liefde van de eeuwige Vader der geesten.

157:4.8

Toen Jezus zo had gesproken, gaf hij de twaalf opdracht om ieder afzonderlijk tot de avondmaaltijd de heuvels in te gaan, om wijsheid, sterkte en geestelijke leiding te zoeken. En zij deden wat de Meester hun had gezegd.


◄ 157:3
 
157:5 ►