◄ 157:0
Verhandeling 157
157:2 ►

In Caesarea-Filippi

1. De ontvanger van de tempelbelasting

157:1.1

Terwijl Jezus zich met Andreas en Petrus ophield bij het meer in de buurt van de scheepswerf, kwam er een ontvanger van de tempelbelasting naar hen toe en toen hij Jezus herkende, riep hij Petrus terzijde en zei: ‘Betaalt uw Meester de tempelbelasting niet?’ Petrus was eerst geneigd boos te worden door de suggestie dat er van Jezus verwacht werd dat hij zou bijdragen tot de instandhouding van de godsdienstige activiteiten van zijn gezworen vijanden, maar omdat hij een eigenaardige uitdrukking op het gezicht van de belastingontvanger bespeurde, nam hij terecht aan dat het de bedoeling was hen op heterdaad te betrappen op de weigering om de gebruikelijke halve shekel te betalen voor de instandhouding van de tempeldiensten in Jeruzalem. Dus antwoordde Petrus: ‘Maar natuurlijk betaalt de Meester de tempelbelasting. Wacht u maar bij de poort, dan kom ik dadelijk met de belasting.’

157:1.2

Petrus had echter wel wat voorbarig gesproken. Judas, die hun geld bij zich droeg, was aan de overzijde van het meer. Noch hijzelf, noch zijn broer of Jezus had geld bij zich. Ze konden ook niet goed naar Betsaïda gaan om geld te halen, nu ze wisten dat de Farizeeën hen zochten. Toen Petrus Jezus vertelde over de belastingontvanger en zei dat hij hem het geld had beloofd, zei Jezus: ‘Als je het beloofd hebt, moet je betalen. Maar hoe wil je je belofte nakomen? Wil je weer visser worden om je woord te kunnen houden? Niettemin, Petrus, is het in de gegeven omstandigheden goed de belasting te betalen. Laten wij deze mensen geen aanleiding geven om aanstoot te nemen aan onze houding. Wij zullen hier wachten, terwijl jij de boot neemt en het net uitwerpt, en als je de vis op de markt ginds verkocht hebt, betaal dan de ontvanger voor ons alle drie.’

157:1.3

Dit alles was afgeluisterd door de geheime koerier van David die in de buurt stond, en deze wenkte daarop een medewerker, die onder de kust aan het vissen was, om snel aan land te komen. Toen Petrus zich klaarmaakte er met de boot op uit te gaan om te gaan vissen, boden deze koerier en zijn vriend, de visser, hem enkele grote manden met vis aan en hielpen hem die naar de viskoopman in de buurt te brengen; deze kocht de vangst en wat hij betaalde, gevoegd bij wat de koerier van David erbij legde, was voldoende om de tempelbelasting voor de drie te voldoen. De ontvanger aanvaardde de belasting en zag af van de boete voor te late betaling, omdat zij enige tijd niet in Galilea aanwezig waren geweest.

157:1.4

Het is niet zo verwonderlijk dat gij een verslag hebt waarin Peter een vis angt met een shekel in zijn bek. Toentertijd waren er vele verhalen in omloop over het vinden van schatten in de bek van vissen, zulke verhalen over aan wonderen grenzende gebeurtenissen waren heel gewoon. Zo maakte Jezus, toen Petrus wegging om naar de boot te gaan, enigszins gekscherend de opmerking: ‘Het is wel vreemd dat de zonen van de koning schatting moeten betalen; gewoonlijk moeten de vreemden belasting betalen voor de instandhouding van het hof, maar het betaamt ons de autoriteiten geen struikelblok in de weg te leggen. Ga maar! misschien vang je wel een vis met een shekel in zijn bek.’ Omdat Jezus dit zo gezegd had en Petrus zo spoedig met de tempelbelasting aankwam, is het niet verbazingwekkend dat dit voorval later werd opgeblazen tot een wonder, zoals door de schrijver van het evangelie van Matteüs.

157:1.5

Jezus wachtte met Andreas en Petrus bij de oever tot de zon bijna was ondergegaan. Koeriers meldden dat het huis van Maria nog steeds onder bewaking stond; toen het donker werd, stapten de drie wachtende mannen derhalve in hun boot en roeiden langzaam weg naar de oostelijke oever van het meer van Galilea.


◄ 157:0
 
157:2 ►