◄ 156:5
Verhandeling 156
157:0 ►

Het verblijf in Tyrus en Sidon

6. De terugkeer uit Fenicië

156:6.1

Rond het middaguur op zondag 24 juli, verlieten Jezus en de twaalf het huis van Jozef, ten zuiden van Tyrus, en liepen zij in zuidelijke richting langs de kust naar Ptolemaïs. Hier bleven zij een dag en spraken opbeurende woorden tot het gezelschap gelovigen in die plaats. Petrus predikte tot hen in de avond van 25 juli.

156:6.2

Dinsdag vertrokken zij uit Ptolemaïs en liepen in oostelijke richting langs de weg naar Tiberias het land in, tot in de buurt van Jotbata. Woensdag onderbraken zij hun tocht in Jotbata en gaven de gelovigen verder onderricht in de dingen van het koninkrijk. Donderdag vertrokken zij uit Jotbata en gingen noordwaarts langs het pad dat van Nazaret naar de berg Libanon liep, via Rama naar het dorp Zebulon. Vrijdag hielden zij bijeenkomsten in Rama en bleven daar gedurende de Sabbat. Op zondag, 31 juli, kwamen zij in Zebulon aan, hielden daar ’s avonds een bijeenkomst, en vertrokken de volgende ochtend weer.

156:6.3

Na hun vertrek uit Zebulon trokken zij door tot aan de kruising met de weg van Magdala naar Sidon, in de buurt van Gischala, en vandaar trokken zij naar Gennesaret aan de westelijke oever van het meer van Galilea, ten zuiden van Kafarnaüm, waar ze afgesproken hadden David Zebedeüs te ontmoeten en van plan waren te beraadslagen over de volgende stap die gezet moest worden in het werk van de verkondiging van het evangelie van het koninkrijk.

156:6.4

Tijdens een korte bespreking met David, hoorden zij dat juist op dat ogenblik vele leiders aan de overzijde van het meer bij Gerasa bijeengekomen waren, en bijgevolg zette een boot hen nog diezelfde avond over. Eén dag verbleven zij in alle stilte in de bergen en de dag daarop gingen zij naar het nabijgelegen park, waar de Meester eens de vijfduizend had gespijzigd. Hier namen zij drie dagen rust en hielden dagelijkse besprekingen, waaraan ongeveer vijftig mannen en vrouwen deelnamen, zij die overgebleven waren van het eens zo talrijke gezelschap gelovigen in Kafarnaüm en omstreken.

156:6.5

Tijdens de periode van Jezus’ afwezigheid uit Kafarnaüm en Galilea vanwege zijn verblijf in Fenicië, namen zijn vijanden aan dat de gehele beweging uiteen was gevallen, en zij concludeerden dat de haast waarmee Jezus de wijk had genomen, te kennen gaf dat hem zo ernstig schrik was aangejaagd, dat het niet waarschijnlijk was dat hij ooit zou terugkeren om hen lastig te vallen. Bijna alle actieve oppositie tegen zijn onderricht was weggeëbd. De gelovigen begonnen opnieuw openbare bijeenkomsten te houden en er vond een geleidelijke, maar doeltreffende consolidatie plaats van de beproefde, ware overlevenden van de grote zifting die de gelovigen in het evangelie zo juist hadden doorgemaakt.

156:6.6

Filippus, de broer van Herodes, was half en half in Jezus gaan geloven, en stuurde bericht dat het de Meester vrijstond in zijn gebied te wonen en te werken.

156:6.7

Het algemene bevel om de synagogen van het gehele Jodendom voor de leer van Jezus en al zijn volgelingen te sluiten, had voor de schriftgeleerden en Farizeeën een nadelige uitwerking gehad. Onmiddellijk nadat Jezus als voorwerp van verdeeldheid van het toneel was verdwenen, deed zich onder het gehele Joodse volk een reactie voor: er heerste een algemeen gevoelen van wrok tegen de Farizeeën en de leiders van het Sanhedrin in Jeruzalem. Vele oversten van de synagogen begonnen heimelijk hun synagogen open te stellen voor Abner en zijn metgezellen, bewerend dat deze leraren volgelingen van Johannes waren en geen discipelen van Jezus.

156:6.8

Zelfs Herodes Antipas was tot ander inzicht gekomen, en toen hij vernam dat Jezus aan de overzijde van het meer in het gebied van zijn broer Filippus verblijfhield, liet hij hem weten dat hij weliswaar het bevel tot zijn arrestatie in Galilea getekend had, maar geen machtiging tot inhechtenisneming in Perea had verstrekt, daarmee te kennen gevend dat Jezus niet lastig gevallen zou worden indien hij buiten Galilea bleef; deze beslissing deelde hij ook aan de Joden in Jeruzalem mede.

156:6.9

Zo was de situatie omstreeks 1 augustus a.d. 29, toen de Meester van zijn zending in Fenicië terugkeerde en aan de reorganisatie van zijn verstrooide, op de proef gestelde en uitgedunde strijdkrachten begon ten behoeve van dit laatste, veelbewogen jaar van zijn missie op aarde.

156:6.10

De geschilpunten waarover slag zal worden geleverd, zijn duidelijk opgesteld nu de Meester en zijn metgezellen zich opmaken om een nieuwe religie te gaan verkondigen, de religie van de geest van de levende God die woont in het bewustzijn van mensen.


◄ 156:5
 
Verhandeling 157 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.