◄ 153:2
Verhandeling 153
153:4 ►

De crisis in Kafarnaüm

3. Het vervolg van de bijeenkomst

153:3.1

De vragen die Jezus gedurende deze nabespreking werden gesteld, waren vele. Enkele werden gesteld door zijn verbijsterde discipelen, maar meer door haarklovende ongelovigen die trachtten hem in verlegenheid te brengen en in de val te laten lopen.

153:3.2

Een van de Farizeeën die op bezoek waren gekomen, klom op een verhoging waar een lamp stond en schreeuwde de vraag: ‘Gij zegt ons dat ge het brood des levens zijt. Hoe kunt ge ons uw vlees te eten geven of uw bloed te drinken? Wat voor nut heeft uw leer als ze niet in praktijk kan worden gebracht?’ Jezus beantwoordde deze vraag met de woorden: ‘Ik heb u niet onderricht dat mijn vlees het brood des levens is, noch dat mijn bloed het water des levens is. Maar wel heb ik gezegd dat mijn leven in het vlees een schenking is van het brood des hemels. Het feit van het Woord van God geschonken in het vlees en het fenomeen van de Zoon des Mensen onderworpen aan de wil van God, vormt een ervaringswerkelijkheid die het equivalent is van het goddelijke levensonderhoud. Ge kunt mijn vlees niet eten, noch mijn bloed drinken, maar ge kunt in de geest één met mij worden, evenals ik in de geest één ben met de Vader. Ge kunt gevoed worden door het eeuwige woord van God, dat inderdaad het brood des levens is en dat u is geschonken in de gelijkenis van het sterfelijk vlees, en uw ziel kan gelaafd worden door de goddelijke geest die waarlijk het water des levens is. De Vader heeft mij in de wereld gezonden om te tonen dat hij verlangt in te wonen bij alle mensen en hen allen wil leiden, en ik heb dit leven in het vlees zo geleid opdat ik alle mensen eveneens moge inspireren om altijd te streven de wil van de inwonende hemelse Vader te kennen en te doen.’

153:3.3

Daarop zei een van de spionnen uit Jeruzalem die Jezus en zijn apostelen had geobserveerd: ‘Wij zien dat gij, noch uw apostelen, uw handen wast zoals het behoort voordat ge brood eet. Ge dient toch heel goed te weten dat zulk een handelwijze als het eten met vuile en ongewassen handen een overtreding is van de wet der vaderen. Ook reinigt ge uw drinkbekers en vaatwerk niet op de voorgeschreven wijze. Waarom legt gij zulk een minachting aan de dag voor de tradities van de vaderen en de wetten van onze ouderen?’ Toen Jezus hem dit hoorde zeggen, antwoordde hij: ‘Waarom overtreedt gij de geboden van God door de wetten van uw overlevering? Het gebod luidt, “Eert uw vader en uw moeder,” en schrijft voor dat ge, indien nodig, uw bezit met hen deelt; doch gij maakt een traditie-wet waardoor het kinderen die hun plicht niet nakomen, mogelijk wordt gemaakt om te zeggen dat het geld, dat tot bijstand aan de ouders had kunnen dienen, “aan God gegeven is.” Op deze wijze ontheft de wet der vaderen dergelijke listige kinderen van hun verantwoordelijkheid, ondanks het feit dat die kinderen vervolgens al dat geld voor hun eigen gemak aanwenden. Waarom maakt gij het gebod ongeldig door uw eigen instellingen? Hoe juist heeft Jesaja over u, schijnheiligen, geprofeteerd, toen hij sprak: “Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is verre van mij. Tevergeefs aanbidden zij mij, terwijl zij als hun leerstellingen voorschriften van mensen leren.”

153:3.4

‘Ge kunt wel zien hoe het komt dat ge het gebod loslaat terwijl ge vasthoudt aan menselijke overleveringen. Ge zijt geheel bereid het woord van God te verwerpen, terwijl ge uw eigen instellingen in stand houdt. En op nog vele andere manieren waagt gij het uw eigen leringen te stellen boven de wet en de profeten.’

153:3.5

Daarna richtte Jezus zijn opmerkingen tot alle aanwezigen. Hij zei: ‘Maar luistert allen naar mij. Niet dat wat de mond ingaat, verontreinigt de mens geestelijk, maar veeleer dat wat uit de mond en uit het hart uitgaat.’ Maar zelfs de apostelen waren niet in staat de betekenis van zijn woorden te begrijpen, want ook Simon Petrus vroeg hem: ‘Zoudt u ons de betekenis van deze woorden willen uitleggen, zodat sommigen van uw toehoorders zich niet onnodig gekrenkt zullen voelen?’ Daarop zei Jezus tot Petrus: ‘Ben jij ook traag van begrip? Weet je niet dat iedere plant die mijn hemelse Vader niet heeft geplant, uitgegraven zal worden? Richt je aandacht van nu af aan op diegenen die de waarheid willen leren kennen. Je kunt de mensen niet dwingen de waarheid lief te hebben. Velen van deze leraren zijn blinde leidslieden. En weet je niet dat als de blinde de blinde leidt, beiden in de kuil zullen vallen? Luister nu terwijl ik je de waarheid zeg over de dingen die de mensen moreel bezoedelen en geestelijk verontreinigen. Ik zeg je dat een mens niet wordt verontreinigd door hetgeen zijn lichaam door de mond binnengaat, of hetgeen zijn bewustzijn via zijn ogen of oren bereikt. De mens wordt alleen verontreinigd door het kwaad dat in zijn eigen hart kan opkomen en dat tot uitdrukking komt in de woorden en daden van zulke onheilige mensen. Weet je niet dat het hart de oorsprong is van kwade gedachten, boze plannen tot moord, diefstal en overspel, alsmede van afgunst, trots, toorn, wraak, gescheld en valse getuigenis? Zulke dingen zijn het die de mensen verontreinigen, en niet dat zij brood eten met ceremonieel onreine handen.’

153:3.6

De Farizeïsche zaakgelastigden van het Sanhedrin in Jeruzalem waren nu bijna overtuigd dat Jezus gearresteerd moest worden op beschuldiging van godslastering of op de aanklacht dat hij de heilige wetten van de Joden beschimpte; vandaar hun pogingen om hem te verwikkelen in een discussie over, en een mogelijke aanval op, sommige van de overleveringen der vaderen, de zogenaamde mondelinge wetten van de natie. Hoe schaars het water ook mocht zijn, deze door tradities geknechte Joden zouden nooit de vereiste ceremoniële handwassing voor iedere maaltijd achterwege laten. Zij geloofden dat ‘het beter is te sterven dan de geboden der vaderen te overtreden.’ De spionnen stelden deze vraag omdat er sprake van was dat Jezus gezegd had: ‘Verlossing is veeleer een zaak van reine harten dan van reine handen.’ Wanneer dergelijke overtuigingen eenmaal deel worden van iemands religie, kan men er moeilijk van af komen. Zelfs vele jaren later leefde de Apostel Petrus nog steeds in de knechtschap van vrees voor veel van deze overleveringen ten aanzien van reine en onreine zaken, en werd hier ten slotte pas van bevrijd door een buitengewone, levendige droom. Dit alles wordt begrijpelijker wanneer men bedenkt dat deze Joden het eten met ongewassen handen in hetzelfde licht zagen als de omgang met een hoer, en beide wandaden werden gelijkelijk met excommunicatie bestraft.

153:3.7

Op deze wijze verkoos de Meester de dwaasheid in discussie te brengen en aan de kaak te stellen van het hele rabbijnse stelsel van regels en voorschriften dat werd vertegenwoordigd door de mondelinge wet, de tradities der vaderen, en die alle zelfs als heiliger en meer bindend voor de Joden werden beschouwd dan de leer van de Schrift. En Jezus sprak vrijuit en met minder terughouding, omdat hij wist dat de tijd was aangebroken dat hij niets meer kon doen om een openlijke breuk in zijn verhouding met deze godsdienstige leiders te voorkomen.


◄ 153:2
 
153:4 ►