◄ 151:5
Verhandeling 151
152:0 ►

Het verblijf en onderricht aan de oever van het meer

6. De krankzinnige uit Keresa

151:6.1

Ofschoon het grootste gedeelte van de oostelijke oever van het meer in die streek geleidelijk opliep naar het hoger gelegen land verderop, was er op deze bepaalde plek een steile helling, en op sommige plaatsen rees de oever loodrecht uit het meer op. Jezus wees naar de helling van de nabijgelegen heuvel en zei: ‘Laten we deze heuvel opgaan voor ons ontbijt en in een van die schuilplaatsen rusten en praten.’

151:6.2

Deze hele helling was bezaaid met spelonken die in de rots waren uitgehouwen. Veel van deze nissen waren oude graven. Ongeveer halverwege de helling lag op een kleine, betrekkelijk vlakke plek de begraafplaats van het kleine dorpje Keresa. Toen Jezus en zijn metgezellen voorbij deze begraafplaats liepen, stormde een krankzinnige op hen af die in de spelonken in de heuvelhelling huisde. Deze zwakzinnige was een bekende in deze streek, omdat hij eens met boeien en ketenen in een van de grotten vastgeklonken had gezeten. Al lang geleden had hij zijn boeien verbroken en hij doolde nu vrij rond te midden van de graven en tomben die niet meer in gebruik waren.

151:6.3

Deze man, wiens naam Amos was, leed aan een vorm van periodieke krankzinnigheid. Er waren tamelijk lange perioden waarin hij wat kleren zocht en zich redelijk goed onder de mensen kon bewegen. Tijdens een van die heldere tussenpozen was hij naar Betsaïda gegaan waar hij de prediking van Jezus en diens apostelen had beluisterd, en hij was toen een halfslachtige gelovige in het evangelie van het koninkrijk geworden. Maar al spoedig trad er weer een stormachtige fase in zijn kwaal op en vluchtte hij naar de graven, waar hij weeklaagde, kreten slaakte en zich zo gedroeg dat hij ieder die hem toevallig tegenkwam, angst aanjoeg.

151:6.4

Toen Amos Jezus herkende, viel hij aan zijn voeten neer en riep uit: ‘Ik ken u, Jezus, maar ik ben bezeten van vele duivels, en ik smeek u mij niet te kwellen.’ Deze man geloofde echt dat zijn periodieke mentale kwaal werd veroorzaakt door het feit dat er op zulke momenten boze of onreine geesten in hem voeren en zijn bewustzijn en lichaam beheersten. Zijn moeilijkheden waren voornamelijk emotioneel van aard—zijn hersenen waren niet ernstig aangetast.

151:6.5

Jezus zag neer op de man die als een dier aan zijn voeten kroop, boog zich naar hem over, vatte hem bij de hand, deed hem opstaan en sprak tot hem: ‘Amos, je bent niet bezeten door een duivel; je hebt het goede nieuws al gehoord dat je een zoon van God bent. Ik beveel je om uit deze aanval te komen.’ Toen Amos Jezus deze woorden hoorde uitspreken, trad er zulk een transformatie in zijn denken op, dat hij ogenblikkelijk weer bij zijn verstand was en de normale beheersing van zijn gevoelens herkreeg. Tegen deze tijd had zich een behoorlijke hoeveelheid mensen uit het nabijgelegen dorp om hen heen verzameld, waarbij zich ook de zwijnenhoeders van de hoger gelegen hellingen voegden, en allen waren verbaasd de krankzinnige bij Jezus en diens volgelingen te zien zitten, in het bezit van zijn volle verstand en vrijelijk met hen sprekend.

151:6.6

Terwijl de zwijnenhoeders het dorp in renden om het nieuws van het temmen van de krankzinnige te verspreiden, vielen de honden een kleine kudde aan van ongeveer dertig zwijnen die nu zonder herder waren, en joegen de meeste daarvan over de steile rotswand het meer in. En deze bijkomende gebeurtenis in verband met de aanwezigheid van Jezus en de vermeende wonderbaarlijke genezing van de krankzinnige, deed de legende ontstaan dat Jezus Amos had genezen door een legioen duivels bij hem uit te drijven, en dat deze duivels in de kudde zwijnen gevaren waren, waardoor deze zich meteen halsoverkop beneden in het meer hadden gestort, waar zij waren omgekomen. Voordat de dag voorbij was, werd dit voorval door de zwijnenhoeders rondverteld en het hele dorp geloofde het. Amos geloofde deze geschiedenis zeer zeker; hij zag de zwijnen over de rand van de berg storten kort nadat zijn verwarde geest tot rust was gekomen, en hij bleef er altijd van overtuigd dat de zwijnen toen de boze geesten in zich droegen die hem zo lang hadden gekweld. Dit was dan ook van grote invloed op de blijvende aard van zijn genezing. Het is evenzeer waar dat alle apostelen van Jezus (behalve Tomas) geloofden dat het voorval met de zwijnen in rechtstreeks verband stond met de genezing van Amos.

151:6.7

Jezus kreeg niet de rust die hij had gezocht. Het grootste deel van de dag verdrongen zich mensen om hem die gehoord hadden dat Amos was genezen, en die afkwamen op het verhaal dat de demonen uit de krankzinnige in de kudde zwijnen waren gevaren. En zo gebeurde het dat na slechts één nacht rust, Jezus en zijn vrienden dinsdagochtend vroeg gewekt werden door een afvaardiging van deze niet-Joodse zwijnenfokkers, die hem dringend kwam verzoeken uit hun midden te vertrekken. Hun woordvoerder zei tegen Petrus en Andreas: ‘Vissers uit Galilea, vertrek van hier en neem uw profeet met u mee. Wij weten dat hij een heilige is, maar de goden van ons land kennen hem niet, en wij lopen gevaar vele zwijnen te verliezen. De vrees voor u heeft ons bevangen en daarom smeken wij u van hier te gaan.’ En toen Jezus hen dit hoorde zeggen, zei hij tot Andreas, ‘Laten we naar Betsaïda terugkeren.’

151:6.8

Toen ze op het punt stonden te vertrekken, smeekte Amos Jezus hem toe te staan met hen terug te gaan, maar de Meester wilde hier niet in toestemmen. Jezus zei tot Amos: ‘Vergeet niet dat je een zoon van God bent. Keer terug naar je eigen mensen en toon hun welke grote dingen God voor je gedaan heeft.’ En Amos trok rond en verhaalde overal dat Jezus een legioen duivels uit zijn geplaagde ziel had uitgedreven en dat deze boze geesten in een kudde zwijnen waren gevaren, hun snelle ondergang tegemoet. En hij hield daarmee niet op voordat hij naar alle steden van de Dekapolis was geweest en daar verkondigd had welke grote dingen Jezus voor hem had gedaan.


◄ 151:5
 
Verhandeling 152 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.