◄ 151:4
Verhandeling 151
151:6 ►

Het verblijf en onderricht aan de oever van het meer

5. Het bezoek aan Keresa

151:5.1

De menigte bleef de gehele week toenemen. Op de Sabbat vertrok Jezus haastig naar de heuvels, maar toen het zondagochtend werd, kwamen de scharen terug. Jezus sprak hen in het begin van de middag toe na de preek van Petrus, en toen hij was uitgesproken, zei hij tot zijn apostelen: ‘Ik ben moe van de scharen; laten we oversteken naar de andere kant om een dag te kunnen uitrusten.’

151:5.2

Op hun tocht over het meer werden zij overvallen door een van de heftige, plotseling opstekende stormen die kenmerkend zijn voor het meer van Galilea, speciaal in dat jaargetijde. Deze watervlakte ligt meer dan tweehonderd meter beneden de zeespiegel en is omgeven door hoge oevers, vooral in het westen. Vanuit het meer gaan er steile ravijnen de heuvels in, en omdat de verwarmde lucht overdag in een zak boven het meer opstijgt, heeft na zonsondergang de afkoelende lucht uit de ravijnen de neiging om snel naar het meer te stromen. Zulke stormen steken snel op en gaan soms even snel weer liggen.

151:5.3

Zo’n avondstorm nu overviel de boot die Jezus op deze zondagavond naar de andere zijde van het meer bracht. Achter hen aan voeren nog drie andere boten met enigen van de jongere evangelisten aan boord. Het was een hevige storm, niettegenstaande het feit dat hij tot dit gedeelte van het meer beperkt bleef: op de westelijke oever was geen storm te bekennen. De wind was zo hevig, dat de golven over de boot heen sloegen. De felle wind had het zeil doen scheuren nog voor de apostelen het hadden kunnen reven, en zij waren nu geheel op hun riemen aangewezen terwijl zij zich inspanden om de oever te bereiken, op ongeveer vier kilometer afstand.

151:5.4

Ondertussen lag Jezus te slapen onder een afdakje in de achtersteven. De Meester was moe toen hij Betsaïda verliet en hij had hun gezegd hem naar de overkant te varen om wat rust te krijgen. Deze vroegere vissers waren sterke, geoefende roeiers, maar dit was een van de ergste stormen die ze ooit hadden meegemaakt. Ofschoon de wind en de golven hun boot heen en weer smeten alsof het een speelgoedscheepje was, sliep Jezus onverstoorbaar door. Petrus zat aan de rechter roeiriem bij de achtersteven. Toen de boot vol water begon te lopen, liet hij zijn roeiriem los, schoot op Jezus toe en begon hem krachtig te schudden om hem wakker te maken, en toen hij wakker was, zei Petrus: ‘Meester, weet u niet dat we midden in een hevige storm zitten? Als u ons niet redt, zullen we allen vergaan.’

151:5.5

Toen Jezus naar buiten kwam in de regen, keek hij eerst naar Petrus en vervolgens naar de mannen die zich in het duister inspanden aan de riemen, keek daarop weer Petrus aan, die in zijn ongerustheid nog niet weer aan zijn riem was gaan zitten, en zei: ‘Waarom zijn jullie allemaal zo bang? Waar is jullie geloof? Vrede, wees kalm.’ Jezus had nauwelijks deze bestraffende woorden tot Petrus en de andere apostelen geuit, nauwelijks had hij Petrus verzocht vrede te zoeken om zijn verontruste ziel te kalmeren, of de verstoorde atmosfeer hervond zijn evenwicht en er viel een grote kalmte. De woedende golven kwamen bijna ogenblikkelijk tot bedaren, terwijl de donkere wolken, die zich in een korte stortbui hadden ontlast, verdwenen en de sterren des hemels boven hen begonnen te schijnen. Voorzover wij dit kunnen beoordelen was dit alles zuiver toevallig; maar de apostelen, en in het bijzonder Simon Petrus, bleven dit voorval altijd als een natuurwonder beschouwen. Het was voor de mensen uit die tijd al heel gemakkelijk om in natuurwonderen te geloven, daar zij er vast van overtuigd waren dat de ganse natuur een verschijnsel was dat rechtstreeks werd beheerst door geestkrachten en bovennatuurlijke wezens.

151:5.6

Jezus legde de twaalf duidelijk uit dat hij tot hun verontruste geest had gesproken en zich tot hun door vrees bevangen bewustzijn had gericht, dat hij de elementen niet had bevolen zijn woord te gehoorzamen, maar het mocht niet baten. De volgelingen van de Meester bleven altijd hun eigen interpretatie geven van al zulke toevallige gebeurtenissen. Vanaf die dag stonden zij erop de Meester te beschouwen als iemand die absolute macht had over de elementen der natuur. Petrus zou nooit moede worden te herhalen hoe ‘zelfs de winden en de golven hem gehoorzamen.’

151:5.7

Het was reeds laat in de avond toen Jezus en de apostelen de oever bereikten, en daar het een kalme, mooie nacht was, bleven ze allen in de boten slapen en gingen pas de volgende morgen kort na zonsopgang aan land. Toen ze allen weer bijeen waren, ongeveer veertig mensen, zei Jezus: ‘Laten we de heuvels daarginds opgaan en daar een paar dagen blijven om over de problemen van het koninkrijk van de Vader na te denken.’


◄ 151:4
 
151:6 ►