◄ 151:2
Verhandeling 151
151:4 ►

Het verblijf en onderricht aan de oever van het meer

3. Meer over gelijkenissen

151:3.1

Het hoofd van de apostelen stond nu zozeer naar gelijkenissen, dat de hele volgende avond gewijd werd aan een verdere bespreking van gelijkenissen. Jezus leidde de avondbespreking in met de woorden: ‘Geliefden, jullie moeten altijd variatie aanbrengen in je onderricht, zodat je je presentatie van waarheid kunt richten naar het verstand en het hart van degenen die je voor je hebt. Wanneer je voor een menigte staat met mensen van verschillend verstandelijk vermogen en temperament, kun je geen verschillende woorden gebruiken voor iedere soort toehoorders, maar je kunt wel een verhaal vertellen om je onderricht over te brengen, en iedere groep, zelfs iedere individuele mens zal dan in staat zijn zijn eigen interpretatie te geven van je gelijkenis, al naar zijn eigen verstandelijke en geestelijke gaven. Je moet je licht laten schijnen, maar doe dit met wijsheid en tact. Niemand die een lamp aansteekt, bedekt deze met een vat of zet hem onder een bed; hij zet de lamp op een standaard waar iedereen het licht kan zien. Ik zeg jullie dat niets dat verborgen is, in het koninkrijk des hemels niet openbaar zal worden; evenmin bestaat er enig geheim dat uiteindelijk niet bekend zal worden gemaakt. Uiteindelijk komen al deze zaken aan het licht. Denkt niet alleen aan de scharen en hoe zij de waarheid aanhoren; let ook op jezelf, hoe jij de waarheid hoort. Herinner je dat ik jullie vele malen gezegd heb: aan hem die heeft zal meer gegeven worden, terwijl van hem die niet heeft ook datgene zal worden weggenomen dat hij meent te bezitten.’

151:3.2

De verdere bespreking van gelijkenissen en verdere instructie inzake hun interpretatie kan als volgt in moderne bewoordingen worden samengevat en weergegeven:

151:3.3

1. Jezus ontraadde het gebruik van fabels of allegorieën bij het onderricht in de waarheden van het evangelie. Hij beval wel het vrije gebruik van gelijkenissen aan, vooral gelijkenissen over de natuur. Hij legde de nadruk op het gebruikmaken van de analogie die er bestaat tussen de natuurlijke en de geestelijke werelden als een middel om waarheid te onderrichten. Hij zinspeelde dikwijls op het natuurlijke als ‘de onwerkelijke en vluchtige schaduw van geest-werkelijkheden.’

151:3.4

2. Jezus verhaalde drie of vier gelijkenissen uit de Hebreeuwse schrift, waarbij hij aandacht vroeg voor het feit dat deze methode van onderricht niet geheel nieuw was. Zoals hij haar vanaf die tijd ging hanteren, werd het echter wel bijna een nieuwe methode van onderricht.

151:3.5

3. Toen hij de apostelen de waarde van gelijkenissen leerde, vestigde Jezus hun aandacht op de volgende punten:

151:3.6

De gelijkenis zorgt ervoor dat enorm verschillende niveaus van bewustzijn en geest gelijktijdig worden aangesproken. De parabel stimuleert de verbeeldingskracht, doet een beroep op het onderscheidingsvermogen en lokt kritisch denken uit; zij bevordert sympathie zonder antagonisme te verwekken.

151:3.7

De gelijkenis begint met het bekende en leidt tot het onderscheiden van het onbekende. De parabel maakt gebruik van het materiële en natuurlijke als middel om het geestelijke en bovenmateriële te introduceren.

151:3.8

Gelijkenissen zijn bevorderlijk voor het nemen van onpartijdige morele beslissingen. De parabel vermijdt veel vooroordeel en brengt nieuwe waarheid op elegante wijze over aan het bewustzijn en doet dit alles met een minimum aan prikkeling tot zelfverdediging en persoonlijke ressentiment.

151:3.9

Het verwerpen van de waarheid die vervat is in de analogie van een gelijkenis, vergt bewuste verstandelijke werkzaamheid met rechtstreekse minachting voor het eigen eerlijke oordeel en billijke beslissingsvermogen. De gelijkenis dwingt tot nadenken via het zintuig van het gehoor.

151:3.10

Het gebruik van de parabel-vorm van onderricht stelt de leraar in staat nieuwe en zelfs opzienbarende waarheden naar voren te brengen, terwijl hij tegelijkertijd grotendeels alle controverse vermijdt en niet in botsing komt met de traditie en het gevestigde gezag.

151:3.11

De gelijkenis heeft ook het voordeel dat de herinnering aan de onderwezen waarheid wordt gestimuleerd, wanneer men later dezelfde vertrouwde tonelen tegenkomt.

151:3.12

Op deze wijze trachtte Jezus zijn volgelingen bekend te maken met veel van de redenen waarom hij in zijn openbare onderricht meer en meer gelijkenissen ging gebruiken.

151:3.13

Tegen het einde van het avondonderricht gaf Jezus zijn eerste commentaar op de gelijkenis van de zaaier. Hij zei dat de gelijkenis op twee dingen sloeg: in de eerste plaats was het een terugblik op zijn eigen dienstbetoon tot aan dat ogenblik en een voorspelling van hetgeen hem nog wachtte gedurende zijn verdere leven op aarde. En in de tweede plaats was het ook een aanduiding van wat de apostelen en de andere boodschappers van het koninkrijk tijdens hun dienstbetoon in de loop der tijden en van generatie tot generatie konden verwachten.

151:3.14

Jezus nam ook zijn toevlucht tot het gebruik van gelijkenissen als de best mogelijke weerlegging van de weloverwogen inspanningen die de godsdienstige leiders te Jeruzalem zich getroostten om te onderwijzen dat al zijn werken gedaan werden met behulp van demonen en de vorst der duivels. Het beroep op de natuur was strijdig met wat de religieuze leraren leerden, want de mensen van die tijd beschouwden alle natuurverschijnselen als het voortbrengsel van het rechtstreekse handelen van geestelijke wezens en bovennatuurlijke krachten. Jezus had tevens besloten deze methode van onderricht te gaan gebruiken, omdat deze hem in staat stelde waarheden die van vitaal belang waren te verkondigen aan hen die de betere weg wensten te leren kennen, terwijl zij zijn vijanden tegelijkertijd minder gelegenheid bood aanstoot aan hem te nemen en beschuldigingen tegen hem in te brengen.

151:3.15

Voordat hij die avond de groep liet uiteengaan, zei Jezus: ‘Ik zal jullie nu het laatste gedeelte van de gelijkenis van de zaaier vertellen. Ik wil jullie op de proef stellen en eens horen hoe jullie dit opvatten: het koninkrijk des hemels is ook als een man die goed zaad op de aarde wierp; en terwijl hij ’s nachts sliep en overdag zijn werk deed, ontkiemde het zaad en begon te groeien, en ofschoon hij niet wist hoe het gebeurde, ging de plant vrucht dragen. Eerst kwam er de halm, daarna de aar, en daarna het volle graan in de aar. En toen het graan rijp was, nam hij de sikkel ter hand, en de oogst kwam ten einde. Hij die oren heeft om te horen, hore.’

151:3.16

Vele malen overpeinsden de apostelen deze uitspraak, doch de Meester sprak nooit meer over deze toevoeging aan de gelijkenis van de zaaier.


◄ 151:2
 
151:4 ►