◄ 149:0
Verhandeling 149
149:2 ►

De tweede prediktocht

1. De wijdverbreide faam van Jezus

149:1.1

Tegen de tijd dat het kamp te Betsaïda was opgebroken, had de faam van Jezus, vooral als genezer, zich naar alle delen van Palestina en door heel Syrië en de omliggende landen verbreid. Nog wekenlang nadat ze Betsaïda hadden verlaten, bleven de zieken arriveren, en als ze de Meester niet aantroffen en van David vernamen waar hij was, gingen ze hem opzoeken. Op deze tocht verrichtte Jezus geen enkel opzettelijk zogenaamd genezingswonder. Niettemin hervonden tientallen lijdende mensen hun gezondheid en geluk tengevolge van de herstellende kracht van het intense geloofsvertrouwen dat hen ertoe bewoog genezing te zoeken.

149:1.2

Omstreeks de tijd van deze prediktocht begon er zich een reeks eigenaardige, onverklaarbare voorvallen van genezing voor te doen, en dit bleef doorgaan gedurende de rest van Jezus’ leven op aarde. In de loop van deze tocht van drie maanden ondervonden meer dan honderd mannen, vrouwen en kinderen uit Judea, Idumea, Galilea, Syrië, Tyrus en Sidon, en van de overzijde van de Jordaan, de weldadige gevolgen van dit onbewuste genezen door Jezus, en wanneer ze naar hun woonplaatsen waren teruggekeerd, droegen ze bij tot de vergroting van Jezus’ faam. En zij handelden aldus niettegenstaande het feit dat Jezus iedere keer wanneer hij een van deze gevallen van spontane genezing waarnam, degene die deze weldaad had ondervonden, direct opdroeg dit ‘aan niemand te vertellen.’

149:1.3

Ons is nimmer geopenbaard wat er nu precies gebeurde in deze gevallen van spontane of onbewuste genezing. De Meester legde zijn apostelen nooit uit hoe deze genezingen tot stand kwamen, behalve dat hij bij verschillende gelegenheden eenvoudig zei: ‘Ik merk dat er kracht van mij is uitgegaan.’ Bij één gelegenheid, toen hij door een ziekelijk kind werd aangeraakt, zei hij: ‘Ik merk dat er leven van mij is uitgegaan.’

149:1.4

Nu wij niet beschikken over een rechtstreekse uitspraak van de Meester over de natuur van deze genezingen, zou het van onze zijde aanmatigend zijn te gaan uitleggen hoe ze tot stand kwamen, maar het zal wel geoorloofd zijn onze mening weer te geven inzake al zulke genezingsverschijnselen. Wij geloven dat veel van deze klaarblijke wonderen van genezing, zoals voorvielen in de loop van Jezus’ missie op aarde, het gevolg waren van het gelijktijdig optreden van de volgende drie krachtige, machtige en onderling verbonden invloeden:

149:1.5

1. De aanwezigheid van een sterk, overheersend en levend geloof in het hart van de mens die volhardend genezing zocht, samen met het feit dat zulk een genezing meer werd begeerd terwille van de geestelijk voordelen dan alleen terwille van zuiver lichamelijk herstel.

149:1.6

2. Samengaand met dit menselijk geloofsvertrouwen, bestond er de grote sympathie en het mededogen van de geïncarneerde, door barmhartigheid gedomineerde Schepper-Zoon van God, die in zijn persoon daadwerkelijk bijna onbeperkte en tijdloze creatieve genezingskrachten en prerogatieven bezat.

149:1.7

3. Samen met het geloof van het schepsel en het leven van de Schepper, dient ge ook in aanmerking te nemen dat deze God-mens de tot persoon geworden uitdrukking was van de wil van de Vader. Indien in het contact tussen de menselijke nood en de goddelijke kracht om daarin te voorzien, de Vader het niet anders wilde, werden de twee één en vond de genezing plaats, voor de mens Jezus onbewust, maar onmiddellijk onderkend door diens goddelijke natuur. De verklaring van veel van deze gevallen van genezing moet dan ook worden gevonden in een grote wet die ons sinds lang bekend is, namelijk, wat de Schepper-Zoon begeert en de eeuwige Vader wil, IS.

149:1.8

Wij zijn dan ook van mening dat in de persoonlijke tegenwoordigheid van Jezus, bepaalde vormen van diep menselijk geloof letterlijk en waarlijk dwingend waren in de manifestatie van genezing door bepaalde scheppende krachten en persoonlijkheden van het universum die in die tijd zo nauw verbonden waren met de Zoon des Mensen. Wij stellen daarom hier het feit vast dat Jezus dikwijls toeliet dat de mensen in zijn tegenwoordigheid zichzelf genazen door hun krachtig, persoonlijk geloof.

149:1.9

Vele anderen zochten genezing voor geheel zelfzuchtige doeleinden. Een rijke weduwe uit Tyrus kwam met haar gevolg genezing zoeken voor haar vele kwalen, en terwijl zij achter Jezus aan trok door Galilea, bleef ze steeds meer geld aanbieden, alsof de kracht Gods iets was dat door de hoogste bieder gekocht kon worden. Maar ze kreeg nooit enige belangstelling voor het evangelie van het koninkrijk: het was de genezing van haar lichamelijke kwalen, die ze zocht.


◄ 149:0
 
149:2 ►