◄ 148:8
Verhandeling 148
149:0 ►

Het opleiden van evangelisten in Betsaïda

9. De genezing van de Verlamde

148:9.1

Op vrijdagmiddag 1 oktober, toen Jezus zijn laatste bijeenkomst had met de apostelen, de evangelisten en de andere leiders van het kamp dat werd opgebroken, en de zes Farizeeën uit Jeruzalem op de eerste rij zaten bij deze vergadering in de ruime, uitgebouwde voorkamer van het huis van Zebedeüs, vond er een van de vreemdste en uitzonderlijkste voorvallen in het hele aardse leven van Jezus plaats. De Meester stond op dat ogenblik te spreken in deze grote kamer, die gebouwd was om gedurende de regentijd aan zulke bijeenkomsten onderdak te bieden. Het huis was geheel omringd door grote drommen mensen, die hun oren spitsten om iets van Jezus’ toespraak te kunnen opvangen.

148:9.2

Terwijl het huis overvol was en geheel omstuwd door gretig luisterende mensen, werd er een man uit Kafarnaüm die reeds lange tijd verlamd was, door zijn vrienden op een klein bed naar Jezus gebracht. Deze verlamde had gehoord dat Jezus op het punt stond Betsaïda te verlaten, en daar hij gesproken had met Aäron, de steenhouwer die zo kort geleden genezen was, besloot hij zich naar Jezus te laten brengen, bij wie hij genezing kon zoeken. Zijn vrienden trachtten het huis van Zebedeüs binnen te komen, eerst door de voordeur en daarna door de achterdeur, maar er waren teveel mensen samengepakt. De verlamde wilde geen nederlaag accepteren: hij zei tegen zijn vrienden dat zij ladders moesten halen, en hiermee klommen zij op het dak boven de kamer waar Jezus sprak; nadat zij de tegels hadden losgemaakt lieten zij vervolgens heel doortastend de zieke man op zijn bed aan touwen zakken, totdat hij vlak voor de Meester op de vloer lag. Toen Jezus zag wat zij gedaan hadden, hield hij op met spreken, terwijl degenen die met hem in de kamer waren, zich verbaasden over de volharding van de zieke man en zijn vrienden. De verlamde zei: ‘Meester, ik had uw onderricht niet willen storen, doch ik ben vastbesloten om gezond gemaakt te worden. Ik ben niet zoals die mensen die genezing hebben ontvangen en direct daarna vergeten wat ge onderricht. Ik zou graag gezond gemaakt willen worden om te kunnen dienen in het koninkrijk des hemels.’ En niettegenstaande nu dat de bezoeking van deze man te wijten was aan het verkeerde leven dat hij had geleid, zei Jezus, die zijn geloof zag, tot de verlamde: ‘Zoon, vrees niet; uw zonden zijn u vergeven. Uw geloof zal u behouden.’

148:9.3

Toen de Farizeeën uit Jeruzalem, en ook de andere schrift- en wetgeleerden die bij hen zaten, deze uitspraak van Jezus hoorden, begonnen zij onder elkaar te zeggen: ‘Hoe durft deze man zo te spreken? Begrijpt hij niet dat zulke woorden godslasterlijk zijn? Wie kan zonden vergeven dan God alleen?’ Jezus die in zijn geest bemerkte dat zij aldus bij zichzelf en onder elkaar redeneerden, sprak tot hen: ‘Waarom overlegt ge aldus in uw hart? Wie zijt gij dat ge als rechters over mij optreedt? Wat maakt het voor verschil of ik nu tegen deze verlamde zeg, uw zonden zijn u vergeven, of, sta op, neem uw bed op en wandel? Maar opdat gij, die van dit alles getuigen zijt, voor eens en altijd moogt weten dat de Zoon des Mensen gezag en macht heeft om op aarde zonden te vergeven, zal ik tot deze beproefde man zeggen, Sta op, neem uw bed op, en ga heen naar uw eigen huis.’ Toen Jezus dit gezegd had, stond de verlamde op en terwijl iedereen ruimte voor hem maakte, liep hij ten aanschouwen van allen naar buiten. Zij die dit zagen gebeuren, stonden versteld. Petrus liet de vergaderde mensen uiteengaan, terwijl velen baden en God verheerlijkten, bekennende dat zij nimmer tevoren zulke vreemde gebeurtenissen hadden meegemaakt.

148:9.4

En juist omstreeks deze tijd arriveerden de boodschappers van het Sanhedrin om de zes spionnen aan te zeggen dat zij naar Jeruzalem moesten terugkeren. Toen zij deze boodschap hoorden, begonnen zij onder elkaar ernstig te beraadslagen en toen zij hun discussie hadden beëindigd, keerden de leider en twee van zijn metgezellen met de boodschappers terug naar Jeruzalem, terwijl drie van de spionerende Farizeeën hun geloof in Jezus beleden: ze gingen meteen naar het meer, werden gedoopt door Petrus en door de apostelen aanvaard als medekinderen van het koninkrijk.


◄ 148:8
 
Verhandeling 149 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.