◄ 148:6
Verhandeling 148
148:8 ►

Het opleiden van evangelisten in Betsaïda

7. De man met de verschrompelde hand

148:7.1

De een na laatste Sabbat voor het vertrek van de apostelen en het nieuwe korps der evangelisten om aan de tweede prediktocht door Galilea te beginnen, sprak Jezus in de synagoge van Kafarnaüm over de ‘Vreugden van een rechtschapen leven’. Toen Jezus zijn toespraak had beëindigd, werd hij omringd door een grote groep mensen die genezing zocht: verminkten, kreupelen, zieken en beproefden. Temidden van deze groep bevonden zich ook de apostelen, velen van de nieuwe evangelisten, en de spionnen van de Farizeeën uit Jeruzalem. Men kon er zeker van zijn dat Jezus overal waar hij heenging (behalve wanneer hij in de heuvels was voor de zaken van zijn Vader) door de zes spionnen uit Jeruzalem werd gevolgd.

148:7.2

Terwijl Jezus met de mensen stond te praten, zette de leider van de spionerende Farizeeën een man met een verschrompelde hand ertoe aan om Jezus te benaderen en hem te vragen of het wettig zou zijn genezen te worden op de Sabbatdag, of dat hij op een andere dag hulp zou komen vragen. Toen Jezus de man zag, zijn woorden aanhoorde, en merkte dat hij door de Farizeeën was gestuurd, zei hij: ‘Kom naar voren en ik zal u iets vragen. Wanneer ge een schaap zoudt hebben dat op de Sabbatdag in een kuil zou vallen, zoudt ge u dan bukken, het vastpakken en het eruit trekken? Is het wettig zoiets op de Sabbatdag te doen?’ En de man antwoordde: ‘Ja Meester, het zou wettig zijn zoiets goeds op de Sabbatdag te doen.’ Daarop zei Jezus, waarbij hij zich tot hen allen richtte: ‘Ik weet waarom ge deze man naar mij toegestuurd hebt. U zoudt een grond vinden om mij te kunnen beschuldigingen, indien ge mij ertoe zoudt kunnen verleiden barmhartigheid te bewijzen op de Sabbatdag. In stilte stemde u er allen mee in dat het wettig zou zijn om het ongelukkige schaap uit de kuil te trekken, zelfs op de Sabbat, en ik roep u tot getuigen dat het wettig is om goedertierenheid te betonen op de Sabbatdag, niet alleen jegens dieren, maar ook jegens mensen. Hoeveel waardevoller is een mens niet dan een schaap! Ik verkondig u dat het wettig is om op de Sabbatdag goed te doen aan de mensen.’ Terwijl zij allen zwijgend voor hem stonden, zei Jezus, zich wendend tot de man met de verschrompelde hand: ‘Ga staan, hier naast mij, zodat allen u kunnen zien. En opdat ge nu moogt weten dat het de wil van mijn Vader is dat ge goed doet op de Sabbatdag, verzoek ik u, indien ge het geloof hebt om genezen te worden, uw hand uit te steken.’

148:7.3

En terwijl de man zijn verschrompelde hand uitstak, werd deze gezondgemaakt. De mensen wilden zich op de Farizeeën storten, doch Jezus gebood hen hun kalmte te bewaren met de woorden: ‘Ik heb u zojuist gezegd dat het wettig is om goed te doen op de Sabbat, om leven te redden, maar ik heb u niet opgedragen om letsel toe te brengen en toe te geven aan de begeerte om te doden.’ De vertoornde Farizeeën gingen heen, en ondanks dat het de Sabbat was, reisden ze met spoed naar Tiberias en beraadslaagden daar met Herodes, waarbij zij uit alle macht trachtten deze tegen Jezus in te nemen, zodat zij zich van de Herodianen konden verzekeren als bondgenoten. Maar Herodes weigerde maatregelen te nemen tegen Jezus, en adviseerde hen hun klachten in Jeruzalem aanhangig te maken.

148:7.4

Dit is het eerste geval van een wonder dat door Jezus werd verricht in antwoord op de uitdaging van zijn vijanden. En de Meester verrichtte dit zogenaamde wonder niet als een demonstratie van zijn genezingskracht, maar als een doeltreffend protest tegen het feit dat de Sabbatsrust van de godsdienst tot een ware slavernij werd gemaakt van zinloze beperkingen voor de gehele mensheid. Deze man nam zijn werk als steenhouwer weer op en hij bewees te behoren tot degenen wier genezing gevolgd werd door een leven van dankbaarheid en rechtschapenheid.


◄ 148:6
 
148:8 ►