◄ 146:1
Verhandeling 146
146:3 ►

De eerste prediktocht door Galilea

2. In Jotbata

146:2.1

Hoewel de gewone mensen in Jotbata Jezus en zijn apostelen met blijdschap aanhoorden en velen het evangelie van het koninkrijk aanvaardden, onderscheidde de zending in Jotbata zich toch door de bespreking die Jezus met de vierentwintig had tijdens de tweede avond van hun verblijf in dit stadje. De voorstellingen die Natanael had ten aanzien van het onderricht van de Meester over gebed, dankzegging en aanbidding waren nogal verward, en in antwoord op een vraag van hem sprak Jezus langdurig ter verdere verduidelijking van hetgeen hij leerde. In moderne bewoordingen samengevat, kan deze verhandeling worden weergegeven onder de volgende punten die werden benadrukt:

146:2.2

1. De bewuste, aanhoudende aandacht voor ongerechtigheid in het hart van de mens vernietigt geleidelijk de gebedsconnectie van de menselijke ziel met de geest-circuits van communicatie tussen de mens en zijn Maker. Natuurlijk verhoort God de bede van zijn kind, maar wanneer het mensenhart opzettelijk en aanhoudend de denkbeelden van ongerechtigheid koestert, volgt hieruit geleidelijk het verlies van de persoonlijke gemeenschap tussen het aardse kind en zijn hemelse Vader.

146:2.3

2. Het soort gebed dat in tegenspraak is met de welbekende, vaststaande wetten van God, is een gruwel voor de Godheden in het Paradijs. Indien de mens niet wil luisteren naar de Goden zoals deze in de wetten van geest, bewustzijn, en materie tot hun schepping spreken, wendt de daad zelf van dergelijke opzettelijke, bewuste minachting van de zijde van het schepsel, het oor van geest-persoonlijkheden af, zodat zij de persoonlijke beden van deze wetteloze en ongehoorzame stervelingen niet horen. Jezus haalde voor zijn apostelen de woorden aan van de profeet Zacharia: ‘Maar zij weigerden te luisteren, zetten hun schouder er dwars tegenin en stopten hun oren toe om niet te horen. Ja, zij maakten hun hart als diamant, om niet mijn wet te horen en de woorden die ik door mijn geest zond bij monde van de profeten; daarom kwamen de gevolgen van hun boze gedachten als een grote toorn neer op hun schuldige hoofden. En zo geschiedde het dat zij riepen om genade, doch dat er geen open oor was dat hoorde.’ En vervolgens haalde Jezus de spreuk van de wijze aan die zei: ‘Hij die zijn oor afwendt en niet luistert naar de goddelijke wet, zelfs diens gebed zal een gruwel zijn.’

146:2.4

3. Door het menselijke einde van het communicatiekanaal tussen God en mens te openen, zorgen stervelingen dat de immer vloeiende stroom van goddelijke bijstand aan de schepselen op de werelden onmiddellijk beschikbaar is. Wanneer de mens Gods geest hoort spreken in zijn mensenhart, is het feit dat God tegelijkertijd het gebed van die mens hoort inherent aan zulk een ervaring. Zelfs de vergeving van zonde werkt op deze zelfde onfeilbare wijze. De Vader in de hemel heeft u reeds vergeven zelfs voor ge eraan gedacht hebt het hem te vragen, maar deze vergeving is niet beschikbaar in uw persoonlijke religieuze ervaring tot het moment dat ge uw medemensen vergeeft. Gods vergeving in feite is niet afhankelijk van uw vergeven van uw medemensen, doch in de ervaring wordt zij er wel precies zo door bepaald. En het feit dat de goddelijke en menselijke vergeving synchroon zijn, werd aldus onderkend en samengevat in het gebed dat Jezus de apostelen leerde.

146:2.5

4. Er is een fundamentele wet van gerechtigheid in het universum, welke de barmhartigheid niet bij machte is te ontduiken. De onbaatzuchtige heerlijkheden van het Paradijs kunnen niet worden ontvangen door een schepsel uit de gebieden in tijd en ruimte dat door en door zelfzuchtig is. Zelfs de oneindige liefde van God kan het heil der eeuwige overleving niet opdringen aan een sterfelijk schepsel dat niet tot overleving wenst te komen. Het verlenen van barmhartigheid vindt op zeer ruime schaal plaats, doch per slot van rekening zijn er justitiële mandaten die niet effectief kunnen worden opgeheven, zelfs niet door liefde gepaard aan barmhartigheid. Opnieuw haalde Jezus woorden aan uit de Hebreeuwse Schrift: ‘Ik heb geroepen, maar gij hebt niet willen horen; ik heb mijn hand uitgestrekt, doch niemand sloeg er acht op. Gij hebt al mijn raadgevingen veronachtzaamd en mijn vermaningen afgewezen, en deze opstandige houding heeft tot onvermijdelijk gevolg dat ge mij zult aanroepen en er niet in zult slagen antwoord te krijgen. Daar ge de weg ten leven hebt verworpen, moogt ge me naarstig zoeken in uw tijden van lijden, maar ge zult mij niet vinden.’

146:2.6

5. Zij die barmhartigheid willen ontvangen, moeten barmhartigheid betonen; oordeelt niet, opdat ge niet geoordeeld wordt. In de geest waarmee ge anderen oordeelt zult ook gij beoordeeld worden. Barmhartigheid heft de billijkheid in het universum niet geheel op. Uiteindelijk zal het volgende juist blijken: ‘Hij die zijn oren toestopt voor het geroep der armen, zal ook eens om hulp roepen en niemand zal hem horen.’ De oprechtheid van een gebed vormt de zekerheid dat het gehoord zal worden; de geestelijke wijsheid en universum-consequentheid van een bede bepalen de tijd, wijze, en graad van het antwoord. Een wijze vader verhoort niet letterlijk de dwaze gebeden van zijn onwetende, onervaren kinderen, ook al kan het zijn dat de kinderen veel genoegen en werkelijke zielsbevrediging ontlenen aan het doen van zulke absurde beden.

146:2.7

6. Wanneer ge u geheel zult hebben toegewijd aan het doen van de wil van de Vader in de hemel, zal het antwoord op al uw beden beschikbaar zijn, omdat uw gebeden dan geheel in overeenstemming zullen zijn met de wil van de Vader, en de wil van de Vader is overal in zijn enorme universum immer manifest. Wat de ware zoon verlangt en de oneindige Vader wil, IS. Zulk een gebed kan niet onbeantwoord blijven, en het is niet mogelijk dat een ander soort bede volledig verhoord wordt.

146:2.8

7. De roep van de rechtvaardige is de geloofsdaad van het kind van God, waardoor de deur van de voorraadschuur van goedheid, waarheid, en barmhartigheid van de Vader wordt geopend, en deze goede gaven liggen al lang klaar op het moment dat de zoon zou naderkomt om zich deze persoonlijk toe te eigenen. Het gebed brengt geen verandering in de goddelijke houding jegens de mens, doch het verandert wel de houding van de mens jegens de onveranderlijke Vader. Het motief van het gebed verleent het recht van doorgang tot het goddelijk oor, niet de maatschappelijke, economische, of uiterlijke religieuze status van degene die bidt.

146:2.9

8. Het gebed mag niet gebruikt worden om de hinderpalen van de tijd te vermijden of om boven de handicaps van de ruimte uit te komen. Het gebed is niet bedoeld als een methode om het zelf te verheffen of onbillijk voordeel te behalen op de medemens. Een door en door zelfzuchtige ziel kan niet in de ware zin des woords bidden. Jezus sprak: ‘Schep de allerhoogste vreugde in het karakter van God, en hij zal zeker de oprechte verlangens van uw hart vervullen.’ ‘Wentel uw weg op de Heer; vertrouw op hem, en hij zal handelen.’ ‘Want de Heer hoort de roep van de nooddruftige, en hij zal acht slaan op het gebed van de behoeftige.’

146:2.10

9. ‘Ik ben uitgegaan van de Vader; indien ge derhalve ooit in twijfel verkeert wat ge de Vader zult vragen, vraag dan in mijn naam, en ik zal uw beden voordragen in overeenstemming met uw werkelijke noden en verlangens en in overeenstemming met de wil van mijn Vader.’ Hoed u voor het grote gevaar egocentrisch te worden in uw gebeden. Veel bidden voor u zelve dient ge te vermijden: bid meer voor de geestelijke vooruitgang van uw broeders. Vermijd materialistisch bidden; bid in de geest en om overvloed van de gaven van de geest.

146:2.11

10. Wanneer ge bidt voor de zieken en voor de lijdenden, denk dan niet dat uw beden de plaats kunnen innemen van de liefdevolle en verstandige zorg voor de noodzakelijke behoeften van deze beproefde mensen. Bid voor het welzijn van uw families, vrienden en medemensen, maar bid speciaal voor hen die u vervloeken, en verricht liefdevolle smeekbeden voor hen die u vervolgen. ‘Maar wanneer ge moet bidden wil ik u niet zeggen. Slechts de geest die in u woont mag u bewegen tot het uiten van die beden die uw innerlijke verhouding met de Vader der geesten tot uitdrukking brengen.’

146:2.12

11. Velen nemen alleen hun toevlucht tot het gebed wanneer ze in moeilijkheden verkeren. Deze gewoonte is onnadenkend en misleidend. Weliswaar is het goed om te bidden wanneer ge wordt gekweld, maar ge moet er ook aan denken om als een zoon tot uw Vader te spreken, zelfs als alles goed gaat met uw ziel. Laat uw werkelijke smeekbeden altijd in het verborgene. Laat uw persoonlijk gebed niet door mensen gehoord worden. Het gebed van dankzegging is passend voor groepsgebed, maar het gebed van de ziel is een persoonlijke zaak. Er is slechts één vorm van gebed die passend is voor al Gods kinderen, en dat is: ‘Niettemin, uw wil geschiede.’

146:2.13

12. Allen die in dit evangelie geloven, dienen ernstig te bidden voor de uitbreiding van het koninkrijk des hemels. Van alle gebeden in de Hebreeuwse Schrift sprak hij met de meeste goedkeuring over de bede van de Psalmist: ‘Schep in mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest. Reinig mij van verborgen zonden en weerhoudt uw dienstknecht van verwaande overtredingen.’ Jezus gaf uitvoerig commentaar op het verband tussen gebed en onnadenkend en beledigend spreken, waarbij hij aanhaalde: ‘Zet Heer, een wacht voor mijn mond; bewaak de deur van mijn lippen.’ ‘De tong van de mens’, zei Jezus, ‘is een lichaamsdeel dat slechts door weinig mensen getemd kan worden, maar de geest in u kan dit weerspannige lichaamsdeel transformeren tot een vriendelijke stem van verdraagzaamheid en een inspirerende dienaar van barmhartigheid.’

146:2.14

13. Jezus onderrichtte dat het gebed om goddelijke leiding op het aardse levenspad in belangrijkheid direct volgt op de bede om kennis van de wil van de Vader. In werkelijkheid betekent dit een gebed om goddelijke wijsheid. Jezus heeft nooit geleerd dat menselijke kennis en speciale vaardigheid door gebed verkregen konden worden. Hij leerde wel dat gebed een factor is in de vergroting van de capaciteit om de tegenwoordigheid van de goddelijke geest te ontvangen. Toen Jezus zijn metgezellen leerde bidden in geest en in waarheid, legde hij uit dat hij daarmee doelde op oprecht bidden, naar ieders verlichting, op van ganser harte bidden, intelligent, ernstig, en vastberaden.

146:2.15

14. Jezus waarschuwde zijn volgelingen dat zij niet moesten denken dat hun gebeden meer zouden uitwerken door sierlijke herhalingen, een welsprekende keuze van woorden, vasten, boetedoening, of offerande. Wel spoorde hij zijn gelovigen aan het gebed te gebruiken als een middel dat via dankzegging tot echte godsverering voert. Jezus betreurde het dat de geest van dankzegging zo weinig in de gebeden en godsverering van zijn volgelingen te vinden was. Hij haalde bij deze gelegenheid de volgende woorden uit de Schrift aan: ‘Het is goed de Heer te loven, en de lof te zingen van de naam van de Hoogste, om in de morgen zijn goedertierenheid te verkondigen en zijn trouw in de nachten, want God heeft mij verheugd door zijn werken. Voor alles zal ik dankzeggen naar de wil van God.’

146:2.16

15. Daarna zei Jezus: ‘Weest niet voortdurend overbezorgd aangaande je dagelijkse noden. Weest niet bezorgd over de opgaven van je aardse bestaan, maar leg jullie noden in al deze zaken door gebed en smeekbeden en in de geest van oprechte dankzegging voor aan je Vader die in de hemel is.’ Daarna haalde hij uit de Schrift aan: ‘Ik zal de naam van God prijzen met een lied, Hem verheerlijken met een lofzang. En dit zal de Heer meer behagen dan het offer van een rund of stier met horens en hoeven.’

146:2.17

16. Jezus leerde zijn volgelingen dat zij, wanneer zij tot de Vader hadden gebeden, een tijd stil en ontvankelijk moesten blijven om de inwonende geest beter de gelegenheid te geven om tot de luisterende ziel te spreken. De geest van de Vader spreekt het beste tot de mens wanneer het menselijke bewustzijn in een houding van ware godsverering verkeert. Wij aanbidden God met behulp van de inwonende geest van de Vader en door de verlichting van ons menselijke bewustzijn door de bijstand van waarheid. Godsverering, leerde Jezus, maakt iemand steeds meer gelijk aan het wezen dat wordt vereerd. Godsverering is een transformerende ervaring, waardoor het eindige wezen geleidelijk de tegenwoordigheid van de Oneindige naderkomt en deze uiteindelijk bereikt.

146:2.18

Nog vele andere waarheden deelde Jezus aan zijn apostelen mede over ’s mensen gemeenschap met God, maar niet velen van hen konden zijn onderricht geheel bevatten.


◄ 146:1
 
146:3 ►