Jakobus, de oudste van de twee apostel-zonen van Zebedeüs, aan wie Jezus de bijnaam ‘zonen des donders’ gaf, was dertig jaar toen hij apostel werd. Hij was getrouwd, had vier kinderen en woonde dichtbij zijn ouders in Betsaïda, aan de rand van Kafarnaüm. Hij was visser en oefende samen met zijn jongere broer Johannes dit beroep uit in compagnonschap met Andreas en Petrus. Jakobus en en zijn broer Johannes hadden het voordeel dat zij Jezus langer hadden gekend dan alle andere apostelen.
Deze bekwame apostel had een tegenstrijdig temperament; het leek werkelijk alsof hij twee naturen had, die beide door sterke gevoelens werden beheerst. Hij werd bijzonder fel wanneer zijn verontwaardiging eenmaal ten volle was gewekt. Hij kon opvliegend zijn wanneer daarvoor een goede aanleiding was, en wanneer de storm voorbij was, rechtvaardigde en verontschuldigde hij zijn boosheid steeds door voor te wenden dat zij niet meer dan een manifestatie van gerechtvaardigde verontwaardiging was geweest. Afgezien van deze periodieke uitbarstingen van woede, kwam de persoonlijkheid van Jakobus veel overeen met die van Andreas. Hij bezat niet de tact van Andreas, noch diens mensenkennis, maar hij was een veel beter redenaar. Na Petrus, en misschien Matteüs, was Jakobus de beste spreker van de twaalf.
Hoewel Jakobus zeker niet humeurig was, kon hij de ene dag stil en zwijgzaam zijn en de volgende dag een vlot prater en verteller. Met Jezus sprak hij gewoonlijk vrijuit, maar te midden van de twaalf was hij soms dagenlang zwijgzaam. Zijn enige grote zwakheid was dat hij deze vlagen van onverklaarbare zwijgzaamheid had.
De opmerkelijkste eigenschap van de persoonlijkheid van Jakobus was dat hij alle kanten van een kwestie kon zien. Van alle twaalf had hij het meeste begrip van de werkelijke draagwijdte en betekenis van Jezus’ onderricht. In het eerst duurde het ook bij hem lang eer hij de bedoeling van de Meester begreep, doch voordat hun opleiding was voltooid, had hij zich een uitstekend begrip van de boodschap van Jezus verworven. Jakobus was in staat om mensen van zeer verschillende aard te begrijpen; hij kon goed overweg met de veelzijdige Andreas, de onstuimige Petrus, en zijn onafhankelijke broer Johannes.
Ofschoon Jakobus en Johannes ook hun moeilijkheden hadden wanneer zij trachtten samen te werken, was het inspirerend te zien hoe goed zij met elkaar overweg konden. Zij slaagden daarin niet zo goed als Andreas en Simon, doch het ging veel beter dan men gewoonlijk van twee broers, en dan nog wel zulke koppige, eigengereide broers, zou kunnen verwachten. Maar hoe vreemd het ook moge lijken, deze twee zonen van Zebedeüs waren veel verdraagzamer jegens elkander dan jegens vreemden. Ze hielden veel van elkaar: ze waren altijd goede speelmakkers geweest. Het waren deze ‘zonen des donders’, die vuur uit de hemel wilden laten neerdalen om de Samaritanen te vernietigen die de euvele moed hadden geen respect voor hun Meester te tonen. Doch de vroegtijdige dood van Jakobus veranderde het opvliegende temperament van zijn jongere broer Johannes in sterke mate.
De kenmerkende eigenschap die Jakobus het meest in Jezus bewonderde, was de meevoelende genegenheid van de Meester. De belangstelling en het begrip van Jezus voor klein en groot, voor rijk en arm, oefenden een sterke aantrekkingskracht op hem uit.
Jakobus Zebedeüs was evenwichtig in zijn denken en in het maken van zijn plannen. Hij behoorde met Andreas tot de nuchtersten van de apostolische groep. Hij was een energiek man, maar nooit gehaast. Hij was een uitstekend tegenwicht voor Petrus.
Hij was bescheiden en niet theatraal, was dagelijks tot dienen bereid, werkte zonder pretenties en streefde geen bijzondere beloning na toen hij eenmaal iets van de werkelijke betekenis van het koninkrijk begreep. Zelfs bij het verhaal over de moeder van Jakobus en Johannes, die vroeg of haar zonen de plaatsen ter rechter-en ter linkerzijde van Jezus mochten krijgen, moet ge dan ook niet vergeten dat het de moeder was die dit verzoek deed. En toen haar zoons te kennen gaven dat zij bereid waren dergelijke verantwoordelijkheden op zich te nemen, moet erkend worden dat zij zich bewust waren van de gevaren die met de veronderstelde opstand van de Meester tegen het Romeinse gezag gepaard gingen, en dat zij ook bereid waren de prijs daarvoor te betalen. Toen Jezus hun vroeg of zij bereid waren de beker te drinken, antwoordden zij bevestigend. En wat Jakobus betreft, kwam dit letterlijk uit—-hij dronk inderdaad de beker met de Meester, gezien het feit dat hij de eerste der apostelen was, die het martelaarschap onderging, en al vroeg door Herodes Agrippa met het zwaard ter dood werd gebracht. Aldus werd Jakobus de eerste van de twaalf die zijn leven gaf in de nieuwe frontlinie van het koninkrijk. Herodes Agrippa vreesde van alle apostelen Jakobus het meest. Hij was inderdaad dikwijls stil en zwijgzaam, maar wanneer hij op zijn overtuigingen werd aangesproken en deze werden betwist, op het spel stonden en uitgedaagd werden, was hij dapper en vastberaden.
Jakobus had een lang en rijk leven, en toen het einde kwam, gedroeg hij zich zo waardig en standvastig, dat zelfs degene die hem had beschuldigd en aangebracht en bij zijn veroordeling en terechtstelling aanwezig was, daar zo door werd getroffen, dat hij heensnelde van de plaats waar Jakobus was gestorven, om zich bij de discipelen van Jezus aan te sluiten.