◄ 137:6
Verhandeling 137
137:8 ►

De wachttijd in Galilea

7. Vier maanden in opleiding

137:7.1

Vier lange maanden—maart, april, mei, en juni—duurde deze tijd van wachten; Jezus had meer dan honderd lange, ernstige, ofschoon opgewekte en vreugdevolle bijeenkomsten met deze zes metgezellen en zijn eigen broer Jakobus. Judas was door ziekte in zijn gezin zelden in de gelegenheid deze lessen bij te wonen. Jakobus, de broer van Jezus, verloor zijn geloof in hem niet, maar gedurende deze maanden van uitstel en dadeloosheid ging Maria bijna wanhopen aan haar zoon. Haar geloof, dat te Kana zo’n hoogtepunt had bereikt, daalde nu tot een nieuw laagtepunt. Ze kon alleen maar terugvallen op haar zo dikwijls herhaalde uitroep: ‘Ik kan hem niet begrijpen. Ik kan er niet achter komen wat dit allemaal betekent.’ Maar de vrouw van Jakobus hielp Maria goed om moed te houden.

137:7.2

Tijdens deze vier maanden leerden deze zeven gelovigen, van wie één de natuurlijke broer van Jezus, hem kennen: ze raakten vertrouwd met de gedachte samen te leven met deze God-mens. Ofschoon ze hem Rabbi noemden, leerden ze geleidelijk om niet bang voor hem te zijn. Jezus bezat zo’n onvergelijkelijke gratie van persoonlijkheid, dat hij temidden van hen kon leven zonder dat zij ontmoedigd werden door zijn goddelijkheid. Zij vonden het werkelijk gemakkelijk om ‘bevriend met God’ te zijn, God geïncarneerd in de gelijkenis van het vlees van stervelingen. Deze tijd van wachten stelde de hele groep gelovigen zwaar op de proef. Er vond niets, maar dan ook niets wonderbaarlijks plaats. Dag in dag uit waren zij bezig met hun gewone werk, en avond na avond zaten zij aan de voeten van Jezus. Ze werden bijeengehouden door zijn onvergelijkelijke persoonlijkheid en door de genadige woorden die hij avond na avond tot hen sprak.

137:7.3

Deze periode van wachten en onderricht viel speciaal Simon Petrus zwaar. Herhaaldelijk trachtte hij Jezus over te halen om vast met de verkondiging van het koninkrijk te beginnen in Galilea, terwijl Johannes nog predikte in Judea. Maar steeds luidde het antwoord van Jezus aan Petrus: ‘Heb geduld, Simon. Zorg dat je vooruitgang maakt. We zullen heus nog niet geheel klaar zijn wanneer de Vader ons roept.’ Andreas kalmeerde Petrus ook zo nu en dan met zijn rijpere en meer filosofische raadgevingen. Andreas was sterk onder de indruk geraakt van de menselijke natuurlijkheid van Jezus. Steeds opnieuw dacht hij erover na hoe iemand die zo dicht bij God leefde, zo vriendelijk en zorgzaam voor de mensen kon zijn.

137:7.4

In deze gehele periode sprak Jezus slechts tweemaal in de synagoge. Tegen het einde van vele weken van wachten, waren de verhalen over zijn doop en de wijn van Kana iets naar de achtergrond verschoven. En Jezus zorgde ervoor dat er gedurende deze tijd niet meer van deze schijnbare wonderen plaatsvonden. Hoewel zij zo rustig leefden te Betsaïda, hadden Herodes Antipas echter toch berichten bereikt over het vreemde doen en laten van Jezus, en op zijn beurt zond hij daarop spionnen uit om te weten te komen wat Jezus van plan was. Herodes maakte zich echter meer zorgen over de prediking van Johannes. Hij besloot Jezus, wiens werk te Kafarnaüm zo rustig verliep, niet lastig te vallen.

137:7.5

Gedurende deze tijd van wachten trachtte Jezus zijn metgezellen te leren wat hun instelling diende te zijn ten opzichte van de verschillende religieuze groeperingen en politieke partijen in Palestina. Jezus zei steeds: ‘Wij proberen hen allen te winnen, maar wij behoren tot geen van hen.’

137:7.6

De schriftgeleerden en rabbi’s, als één groep beschouwd, werden de Farizeeën genoemd. Zij duidden zichzelf aan als de ‘metgezellen.’ In vele opzichten vormden zij de progressieve groep onder de Joden, want zij hadden vele leringen aanvaard die niet duidelijk in de Hebreeuwse geschriften te vinden waren, zoals het geloof in de wederopstanding der doden, een leer die alleen door de latere profeet Daniël vermeld was.

137:7.7

De Sadduceeën bestonden uit het priesterdom en bepaalde welgestelde Joden. Dezen hechtten niet zo’n overdreven belang aan de nauwgezette naleving van de wet. De Farizeeën en Sadduceeën waren in werkelijkheid veeleer religieuze partijen dan secten.

137:7.8

De Essenen waren een echte godsdienstige secte, ontstaan tijdens de opstand onder de Maccabeeën; zij stelden eisen die in bepaalde opzichten strenger waren dan die der Farizeeën. Zij hadden veel van de geloofsovertuigingen en gebruiken van de Perzen overgenomen, woonden als een broederschap in kloosters, onthielden zich van het huwelijk, en hadden alle dingen gemeen. Zij specialiseerden zich in leringen over engelen.

137:7.9

De Zeloten waren een groep sterk patriottische Joden. Zij verdedigden de opvatting dat alle methoden, zonder uitzondering, gerechtvaardigd waren om aan het juk der Romeinen te ontkomen.

137:7.10

De Herodianen waren een zuiver politieke partij die voorstond zich van de rechtstreekse Romeinse overheersing vrij te maken door het herstel van de Herodiaanse dynastie.

137:7.11

Pal in het midden van Palestina woonden de Samaritanen, met wie ‘de Joden niets te maken wilden hebben’, ondanks het feit dat hun inzichten in vele opzichten overeenkwamen met de Joodse leer.

137:7.12

Al deze partijen en secten, de tamelijk kleine broederschap der Nazireeërs inbegrepen, geloofden dat eens de Messias zou komen. Ze zagen allen uit naar een nationale bevrijder. Maar Jezus was zeer beslist wanneer het erom ging duidelijk te maken dat hij en zijn discipelen zich niet zouden verbinden aan een van deze scholen van denken of handelen. De Zoon des Mensen zou noch een Nazireeër, noch een Esseen zijn.

137:7.13

Toen Jezus later aanwijzingen gaf dat de apostelen moesten uitgaan, zoals ook Johannes had gedaan, om het evangelie te verkondigen en gelovigen te onderrichten, legde hij de nadruk op de verkondiging van de ‘goede boodschap van het koninkrijk des hemels.’ Steeds weer drukte hij zijn medewerkers op het hart dat zij ‘liefde, medelijden, en sympathie moesten laten blijken.’ Reeds vroeg leerde hij zijn volgelingen dat het koninkrijk des hemels een geestelijke ervaring was, die te maken had met het ten troon verheffen van God in de harten der mensen.

137:7.14

Terwijl zij aldus wachtten voordat ze hun actieve publieke prediking aanvingen, brachten Jezus en de zeven apostelen twee avonden per week in de synagoge door met het bestuderen van de Hebreeuwse geschriften. In latere jaren na perioden van ingespannen werk in het openbaar, zagen de apostelen op deze vier maanden terug als de meest waardevolle, nuttige tijd in hun hele omgang met de Meester. Jezus leerde deze mannen alles wat ze konden verwerken. Hij maakte niet de vergissing hen teveel te onderrichten. Hij bracht hen niet in verwarring door hun waarheid voor te leggen die hun begripsvermogen ver te boven ging.


◄ 137:6
 
137:8 ►