◄ 136:5
Verhandeling 136
136:7 ►

De doop en de veertig dagen

6. De tweede beslissing

136:6.1

Nadat hij zijn beleid met betrekking tot alle persoonlijkheden van alle klassen van zijn geschapen verstandelijke wezens had bepaald, voorzover dit bepaald kon worden gezien het inherente potentieel van zijn nieuwe status van goddelijkheid, richtte Jezus nu zijn gedachten op zichzelf. Wat zou hij, de nu volledig van zichzelf bewuste schepper van alle dingen en wezens die in dit universum bestaan, met deze schepper-prerogatieven doen in de steeds terugkerende situaties in het leven waartegenover hij zich onmiddelllijk gesteld zou zien wanneer hij naar Galilea zou terugkeren om zijn werk onder de mensen weer op te nemen? Dit probleem had zich in feite reeds ter plekke, in deze eenzame heuvels waar hij zich bevond, met kracht aangediend in de zaak van het bemachtigen van voedsel. Tegen de derde dag van zijn solitaire overpeinzingen werd het menselijke lichaam hongerig. Moest hij op zoek gaan naar voedsel zoals een gewoon mens zou doen, of behoefde hij alleen maar zijn normale creatieve krachten te gebruiken en geschikt voedsel voor zijn lichaam te voorschijn te brengen dat onmiddellijk klaar zou staan? Deze grote beslissing van de Meester is u beschreven als een verzoeking—als een uitdaging door vermeende vijanden dat hij ‘deze stenen zou bevelen om broden te worden.’

136:6.2

Jezus besloot op deze wijze nogmaals tot een consequent beleid voor het resterende gedeelte van zijn arbeid op aarde. Voorzover het zijn persoonlijke behoeften betrof, en in het algemeen zelfs in zijn betrekkingen met andere persoonlijkheden, verkoos hij nu weloverwogen om de weg van het normale aardse bestaan te blijven bewandelen; hij besloot definitief om niet een beleid te volgen dat de natuurwetten die hij zelf had ingesteld, te boven zou gaan, geweld zou aandoen, of met voeten zou treden. Maar hij kon zichzelf niet beloven, zoals zijn Gepersonaliseerde Richter hem reeds had gewaarschuwd, dat deze natuurwetten niet in bepaalde denkbare omstandigheden ten zeerste v ersneld zouden worden. Jezus besloot dat zijn levenswerk in principe georganiseerd en uitgevoerd zou worden in overeenstemming met de natuurwetten en in harmonie met de bestaande organisatie van de samenleving. Daarmede besloot de Meester tot een levenswijze die er op neerkwam dat hij mirakels en wonderen afwees. Opnieuw besloot hij ten gunste van ‘de wil des Vaders’; opnieuw gaf hij alles over in de handen van zijn Paradijs-Vader.

136:6.3

De menselijke natuur van Jezus schreef hem voor dat zelfbehoud zijn eerste plicht was; dit is de normale instelling van de natuurlijke mens op de werelden in tijd en ruimte en is daarom een wettige reactie van een sterveling op Urantia. Maar Jezus had niet slechts te maken met deze wereld en de schepselen van deze wereld; hij leidde een leven dat bedoeld was de vele schepselen van een enorm universum te onderrichten en te inspireren.

136:6.4

Vóór de verlichting bij zijn doop had hij geleefd in volmaakte overgave aan de wil en de leiding van zijn hemelse Vader. Hij besloot nadrukkelijk door te gaan met precies zulk een impliciet sterfelijk vertrouwen in de wil van de Vader. Hij stelde zich ten doel de onnatuurlijke weg te volgen-hij besloot geen zelfbehoud na te streven. Hij verkoos zijn gedragslijn, te weigeren zichzelf te verdedigen, door te zetten. Hij formuleerde zijn besluiten met de woorden uit de Schrift waarmee zijn menselijk bewustzijn vertrouwd was: ‘De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord dat van de mond Gods uitgaat.’ Met het bereiken van dit besluit betreffende de verlangens van de lichamelijke natuur, zoals deze tot uitdrukking kwam in zijn honger naar voedsel, legde de Zoon des Mensen zijn uiteindelijke verklaring af ten aanzien van alle andere behoeften van het vlees en natuurlijke impulsen van de menselijke natuur.

136:6.5

Zijn bovenmenselijke kracht zou hij mogelijkerwijze voor anderen kunnen gebruiken, maar nooit voor zichzelf. Hij volgde deze gedragslijn consequent, tot aan het einde toe, toen er smalend van hem gezegd werd: ‘Hij verloste anderen, maar zichzelf kan hij niet verlossen’—omdat hij het niet wilde.

136:6.6

De Joden verwachtten een Messias die zelfs nog grotere wonderen zou doen dan Mozes, van wie verteld werd dat hij in de woestijn water uit de rots te voorschijn had doen komen en dat hij hun voorvaderen in de wildernis met manna had gevoed. Jezus kende het soort Messias dat zijn landgenoten verwachtten en hij bezat alle krachten en prerogatieven om aan hun meest optimistische verwachtingen te voldoen, maar hij besloot zulk een schitterend programma van macht en glorie niet te volgen. Jezus beschouwde zo’n loopbaan waarin van hem verwacht werd dat hij wonderen zou doen, als een terugroepen van de dagen uit het grijs verleden, de dagen van onwetendheid en magie, en de verworden praktijken van de primitieve medicijnmannen. Terwille van het behoud van zijn schepselen zou hij natuurwetten wellicht kunnen versnellen, maar zich boven zijn eigen wetten plaatsen, hetzij ten eigen bate of om zijn medemensen ontzag in te boezemen, dat zou hij niet doen. En de beslissing van de Meester was definitief.

136:6.7

Jezus rouwde om zijn volk: hij begreep heel goed hoe zij tot de verwachting van de komende Messias gebracht waren, de tijd dat ‘de aarde tienduizendvoudig vrucht zal voortbrengen, en één wijnstok duizend takken zal hebben, en iedere tak duizend trossen zal dragen, en iedere tros duizend druiven, en iedere druif liters wijn zal geven.’ De Joden geloofden dat de Messias een tijdvak van wonderbaarlijke overvloed zou inluiden. De Hebreeërs waren tijdenlang gevoed met overleveringen over mirakelen en legenden over wonderen.

136:6.8

Hij was niet een Messias die brood en wijn kwam vermenigvuldigen. Hij kwam niet om alleen maar in wereldlijke behoeften te voorzien: hij was gekomen om zijn Vader in de hemel aan zijn kinderen op aarde te openbaren, terwijl hij trachtte zijn kinderen op aarde ertoe te brengen zich samen met hem oprecht in te spannen om zo te leven dat zij de wil van de Vader in de hemel deden.

136:6.9

Met deze beslissing liet Jezus van Nazaret aan een toeschouwend universum zien hoe dwaas en zondig het was om goddelijke talenten en door God geschonken vermogens te misbruiken voor zelfverheffing of zuiver zelfzuchtig voordeel en zelfzuchtige verheerlijking. Dit was de zonde van Lucifer en Caligastia.

136:6.10

Deze grote beslissing van Jezus toont op aangrijpende wijze de waarheid aan dat zelfzuchtige voldoening en zinnelijke bevrediging, alleen en op zichzelf, niet in staat zijn evoluerende mensen gelukkig te maken. Er zijn hogere waarden in het bestaan van de sterveling—intellectueel meesterschap en geestelijke prestaties—die de noodzakelijke bevrediging van ’s mensen zuiver fysieke verlangens en neigingen ver te boven gaan. De natuurlijke begiftiging met talenten en vermogens van de mens dient voornamelijk gewijd te worden aan de ontwikkeling en veredeling van zijn hogere vermogens van bewustzijn en geest.

136:6.11

Aldus openbaarde Jezus aan de schepselen van zijn universum de techniek van de nieuwe, betere weg, de hogere morele waarden in het leven en de diepere geestelijke voldoening in het bestaan van de evoluerende mens op de werelden in de ruimte.


◄ 136:5
 
136:7 ►