◄ 135:3
Verhandeling 135
135:5 ►

Johannes de Doper

4. De dood van Elizabet

135:4.1

Op 17 augustus a.d. 22, toen Johannes achtentwintig jaar was, overleed zijn moeder plotseling. Vrienden van Elisabet, die bekend waren met de beperkingen betreffende de aanraking van doden die voor de Nazireeërs golden, zelfs wanneer het om hun eigen familie ging, troffen alle voorbereidingen voor de begrafenis van Elisabet voordat zij Johannes lieten komen. Toen hij het bericht van het overlijden van zijn moeder ontving, gaf hij Ezda opdracht de kudden naar Engedi te voeren en ging zelf op weg naar Hebron.

135:4.2

Bij zijn terugkomst in Engedi van de begrafenis van zijn moeder, schonk hij zijn kudden aan de broederschap en trok zich een tijdlang uit de buitenwereld terug om te vasten en te bidden. Johannes kende alleen de oude methoden om het goddelijke nader te komen; hij kende slechts wat geschreven stond over mannen als Elia, Samuel, en Daniël. Elia was zijn ideale profeet. Elia was de eerste van de leraren van Israel, die als een profeet beschouwd kon worden, en Johannes geloofde werkelijk dat hijzelf de laatste zou zijn in deze lange, vermaarde reeks van hemelse boodschappers.

135:4.3

Twee en half jaar lang woonde Johannes in Engedi, en hij overtuigde het grootste deel van de broederschap dat ‘het einde van het tijdperk ophanden was;’ dat ‘het koninkrijk des hemels op het punt stond te verschijnen.’ En al hetgeen hij in het begin leerde, was gebaseerd op het gangbare Joodse idee en begrip van de Messias als de beloofde bevrijder van het Joodse volk uit de overheersing door de heidense machthebbers.

135:4.4

Deze gehele periode las Johannes veel in de heilige geschriften die hij aantrof in het tehuis van de Nazireeërs te Engedi. Hij kwam in het bijzonder onder de indruk van Jesaja en van Maleachi, de laatste der profeten tot aan die tijd. Hij las en herlas de laatste vijf hoofdstukken van Jesaja, en hij geloofde deze profetieën. En dan las hij in Maleachi: ‘Ziet, Ik zal u Elia de profeet zenden eer dat die grote en vreselijke dag des Heren komen zal; en hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en de aarde treffe met de ban.’ Het kwam alleen door die belofte van Maleachi dat Elia zou wederkomen, dat Johannes ervan werd weerhouden er op uit te gaan om over het komende koninkrijk te prediken en zijn Joodse volksgenoten te vermanen de in aantocht zijnde toorn te ontvlieden. Johannes was eraan toe de boodschap van het komende koninkrijk te verkondigen, maar deze verwachting van de komst van Elia weerhield hem meer dan twee jaar lang. Hij wist dat hij niet Elia was. Wat bedoelde Maleachi? Was de profetie letterlijk of figuurlijk? Hoe kon hij weten wat waar was? Ten slotte waagde hij het er op te denken dat, aangezien de eerste der profeten Elia heette, de laatste uiteindelijk onder dezelfde naam bekend zou staan. Niettemin had hij zijn twijfels, twijfels die sterk genoeg waren om te voorkomen dat hij zichzelf ooit Elia noemde.

135:4.5

Het was de invloed van Elia die Johannes ertoe bracht diens methoden van het rechtstreekse, ongezouten aanvallen van de zonden en ondeugden van zijn tijdgenoten over te nemen. Hij trachtte zich te kleden als Elia en trachtte te spreken als Elia; in geheel zijn uiterlijk was hij zoals de profeet van vroeger. Hij was net zulk een stoer, schilderachtig kind der natuur, net zo’n onbevreesde, vermetele prediker van rechtvaardigheid. Johannes was niet ongeletterd, hij kende de Joodse heilige geschriften zeer goed, doch kon moeilijk gecultiveerd genoemd worden. Hij had een helder verstand, was een indrukwekkend spreker en een vurig aanklager. Hij kon moeilijk een voorbeeld voor zijn tijd genoemd worden, maar hij was een welsprekende berisper.

135:4.6

Ten slotte bedacht hij de methode om het nieuwe tijdperk te verkondigen, het koninkrijk van God: hij nam de beslissing dat hij de voorbode van de Messias zou worden. Hij schudde alle twijfel van zich af en vertrok op een dag in maart a.d.25 uit Engedi, om zijn korte maar schitterende loopbaan als openbaar prediker aan te vangen.


◄ 135:3
 
135:5 ►