◄ 131:1
Verhandeling 131
131:3 ►

De wereldreligies

2. Het Judaïsme

131:2.1

Bij de Kenieten in Palestina werd veel van de leer van Melchizedek behouden, en uit deze geschriften, zoals bewaard en gemodificeerd door de Joden, maakten Jezus en Ganid de volgende selectie:

131:2.2

‘In den beginne schiep God de hemelen en de aarde en alles wat daarin is. En ziet, alles wat hij schiep was zeer goed. De Heer is God; naast hem is er niemand in de hemel boven of op de aarde beneden. Daarom zult ge de Heer uw God liefhebben met uw ganse hart en geheel uw ziel en met al uw kracht. De aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. De hemelen verkondigen de heerlijkheid Gods, en het uitspansel toont het werk zijner handen. Dag na dag uit sprake; nacht na nacht toont kennis. Er is geen spraak of taal waar hun stem niet wordt gehoord. Het werk van de Heer is groot en in wijsheid heeft hij alles gemaakt; de grootheid des Heren is ondoorgrondelijk. Hij kent het aantal der sterren: hij noemt ze alle bij name.

131:2.3

‘De kracht van de Heer is groot en zijn begrijpen oneindig. De Heer zegt: “Zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan de uwe en mijn gedachten hoger dan uw gedachten.” God openbaart de diepe en verborgen dingen omdat het licht bij hem woont. De Heer is barmhartig en genadig; hij is lankmoedig en overvloeiend van goedheid en waarheid. De Heer is goed en rechtschapen; de zachtmoedigen zal hij leiden in hun oordeel. Proeft en ziet dat de Heer goed is! Gezegend is de mens die God vertrouwt. God is onze toevlucht en sterkte, een zeer nabije hulp in benauwenis.

131:2.4

‘Het mededogen des Heren is van eeuwigheid tot eeuwigheid met degenen die hem vrezen, en zijn gerechtigheid zelfs met de kinderen onzer kinderen. De Heer is genadig en vol erbarmen. De Heer is goed voor allen, en zijn tedere barmhartigheid strekt zich uit over zijn ganse schepping; hij heelt de gebrokenen van hart en verbindt hun wonden. Waarheen zal ik gaan voor Gods geest? waarheen zal ik vluchten van Gods tegenwoordigheid? Zo spreekt de Hoge en Verhevene die in de eeuwigheid woont, wiens naam Heilig is: “Ik woon in de hoge en heilige plaats; maar ook bij hem die berouwvol van hart is en nederig van geest!” Niemand kan zich verbergen voor onze God, want hij vult hemel en aarde. Laten de hemelen zich verblijden en de aarde zich verheugen. Laten alle volken zeggen: de Heer regeert! Zeg Gode dank, want zijn barmhartigheid zal voor immer bestaan.

131:2.5

‘De hemelen verkondigen Gods gerechtigheid, en alle volken hebben zijn heerlijkheid gezien. God is het die ons gemaakt heeft, en niet wij; wij zijn zijn volk, de schapen in zijn weide. Zijn barmhartigheid duurt eeuwig en zijn waarheid houdt stand voor alle geslachten. Onze God regeert over de volken. Laat de aarde vervuld zijn met zijn heerlijkheid! O, dat de mensen God mochten prijzen om zijn goedheid en zijn wonderbare gaven aan de mensenkinderen!

131:2.6

‘God heeft de mens een weinig minder dan goddelijk geschapen, en heeft hem gekroond met liefde en barmhartigheid. De Heer kent de weg der rechtschapenen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. De vrees voor de Heer is het begin van de wijsheid; de kennis van de Allerhoogste is begrip. God de Almachtige zegt: “Wandel voor mijn aangezicht en wees volmaakt.” Vergeet niet dat trots aan vernietiging, en een hooghartige geest aan vallen voorafgaat. Hij die zijn eigen geest beheerst, is machtiger dan wie een stad inneemt. De Here God, de Heilige, zegt: “Door terug te keren tot uw geestelijke rust zult ge gered worden; in stilheid en vertrouwen zal uw sterkte zijn. Zij die de Heer verwachten, zullen hun kracht vernieuwen; zij zullen opstijgen met vleugelen als de arenden. Zij zullen hardlopen en niet moe worden; zij zullen wandelen en niet mat worden. De Heer zal u rust geven van uw vrees. De Heer zegt: “Vrees niet, want ik ben met u. Wees niet ontzet, want ik ben uw God. Ik zal u sterken; ik zal u helpen, ja, ik zal u steunen met de rechterhand van mijn gerechtigheid.”

131:2.7

‘God is onze Vader; de Heer is onze verlosser. God heeft de heerscharen van het universum geschapen en hij houdt hen allen in stand. Zijn gerechtigheid is als de bergen en zijn oordeel als de grote diepte. Hij doet ons drinken uit de rivier van zijn vreugden en in zijn licht zullen wij het licht zien. Het is goed de Heer dank te zeggen en de Allerhoogste lof te zingen; om goedertierenheid te verkondigen in de morgen en de goddelijke getrouwheid elke avond. Gods koninkrijk is een eeuwigdurend koninkrijk, en zijn heerschappij houdt stand van geslacht tot geslacht. De Heer is mijn herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; hij voert mij aan stille wateren. Hij verkwikt mijn ziel. Hij voert mij op de paden der rechtvaardigheid. Ja, ook al ga ik door het dal van de schaduw des doods, ik zal geen kwaad vrezen, want God is bij mij. Zeker zullen goedheid en barmhartigheid mij volgen alle dagen mijns levens, en ik zal voor immer in het huis des Heren wonen.

131:2.8

‘Jahweh is de God van mijn heil; daarom zal ik in de goddelijke naam mijn vertrouwen stellen. Ik zal in de Heer vertrouwen met mijn hele hart; ik zal mij niet op mijn eigen verstand verlaten. In al mijn wegen zal ik hem erkennen en hij zal mijn paden richten. De Heer is getrouw; hij houdt zijn woord jegens hen die hem dienen; de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. Indien het u niet goed gaat, is het omdat de zonde voor de deur ligt; de mensen oogsten het kwaad dat zij inploegen en de zonde die zij zaaien. Erger u niet over de boosdoeners. Wanneer ge in uw hart aandacht besteedt aan ongerechtigheid, zal de Heer u niet verhoren; wanneer ge zondigt tegen God, doet ge ook uw eigen ziel onrecht aan. God zal oordelen over het werk van ieder mens, met al wat deze verborgen houdt, hetzij goed, hetzij kwaad. Zoals een mens in zijn hart denkt, zo is hij.

131:2.9

‘De Heer is allen nabij die hem aanroepen in oprechtheid en waarheid. Het wenen moge een nacht duren, maar vreugde komt in de morgen. Een vrolijk hart werkt als een goed medicijn. God zal geen goed onthouden aan hen die in oprechtheid wandelen. Vrees God en houd zijn geboden, want dit is de gehele plicht van de mens. Zo spreekt de Heer die de hemelen heeft geschapen en de aarde geformeerd: “Er is geen God naast mij, een rechtvaardig God en een heiland. Zie op mij en wordt behouden, gij alle einden der aarde. Indien ge mij zoekt, zult ge mij vinden, indien ge mij zoekt met heel uw hart.” De zachtmoedigen zullen de aarde beërven en zich verlustigen in een overvloed van vrede. Wie ongerechtigheid zaait, zal rampspoed oogsten; zij die wind zaaien, zullen storm oogsten.

131:2.10

‘“Komt dan, en laat ons samen redeneren” zegt de Heer, “al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw. Al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.” Maar de goddelozen hebben geen vrede; het zijn uw eigen zonden die u het goede hebben onthouden. God is de gezondheid van mijn gelaat en de vreugde van mijn ziel. De eeuwige God is mijn sterkte; hij is onze verblijfplaats en onder ons zijn eeuwige armen. De Heer is nabij hen die gebroken zijn van hart; hij redt allen die een kindgelijke geest hebben. Vele zijn de bezoekingen van de rechtvaardige, maar de Heer bevrijdt hem uit die alle. Wentel uw weg op de Heer—vertrouw hem—en hij zal het doen gebeuren. Hij die in de schuilplaats van de Allerhoogste woont, zal steeds verkeren in de schaduw van de Almachtige.

131:2.11

‘Heb uw naaste lief als u zelf; koester geen wrok tegen wie dan ook. Waarvan ge zelf een afkeer hebt, doe dat niet een ander aan. Heb uw broeder lief, want de Heer heeft gezegd: “Ik zal mijn kinderen vrijelijk liefhebben”. Het pad van de rechtvaardige is als een stralend licht dat steeds helderder schijnt tot aan de dag der volmaaktheid. Zij die wijs zijn, zullen stralen als de helderheid van het firmament en zij die velen tot rechtvaardigheid brengen als de sterren, tot in eeuwigheid. Laat de boze zijn kwade weg verlaten en de onrechtvaardige zijn opstandige gedachten opgeven. De Heer zegt: “Laat hen tot mij wederkeren, en ik zal hun barmhartigheid betonen; ik zal overvloedig vergeving schenken.”

131:2.12

‘God, de Schepper van hemel en aarde, spreekt aldus: “Grote vrede hebben zij die mijn wet liefhebben. Mijn geboden zijn: Ge zult mij liefhebben met uw ganse hart; ge zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben; ge zult mijn naam niet ijdel gebruiken; gedenk de Sabbatdag om die te heiligen; eert uw vader en moeder; ge zult niet doden; ge zult geen overspel plegen; ge zult niet stelen; ge zult geen valse getuigenis geven; ge zult niet begeren.”

131:2.13

‘En tot allen die de Heer boven alles liefhebben en hun naasten als zichzelf, spreekt de God des hemels aldus: “Ik zal u vrijkopen uit het graf; ik zal u redden van de dood. Ik zal rechtvaardig doch ook barmhartig zijn jegens uw kinderen. Heb ik niet gesproken van mijn kinderen op aarde, gij zijt zonen van de levende God? Heb ik u niet geroepen om te worden zoals ik en eeuwig bij mij in het Paradijs te wonen?”’


◄ 131:1
 
131:3 ►