◄ 131:0
Verhandeling 131
131:2 ►

De wereldreligies

1. Het Cynisme

131:1.1

De overblijfselen van de onderrichtingen van de discipelen van Melchizedek werden, afgezien van wat er in de Joodse religie bleef bestaan, het best bewaard in de leer van de Cynici. De keuze van Ganid omvatte het volgende:

131:1.2

‘God is allerhoogst; hij is de Allerhoogste van hemel en aarde. God is de voltooide cirkel der eeuwigheid, en hij regeert het universum van universa. Hij alleen is de maker van de hemelen en de aarde. Wanneer hij iets verordent, bestaat het. Onze God is één God, en hij is vol mededogen en barmhartig. Alles wat hoog, heilig, waar en schoon is, is zoals onze God. De Allerhoogste is het licht des hemels en der aarde; hij is de God van het oosten, het westen, het noorden en het zuiden.

131:1.3

‘Zelfs indien de aarde zou voorbijgaan, zou het luisterrijke aangezicht van de Allerhoogste in majesteit en heerlijkheid blijven bestaan. De Allerhoogste is de eerste en de laatste, het begin en het einde van alle dingen. Er bestaat slechts deze ene God, en zijn naam is Waarheid. God bestaat in en uit zichzelf, en geen toorn of vijandschap wordt in hem gevonden; hij is onsterfelijk en oneindig. Onze God is almachtig en milddadig. Hoewel hij zich op veler- lei wijzen manifesteert, vereren wij slechts God zelf. God weet alles—onze geheimen en onze uitspraken; hij weet ook wat ieder van ons verdient. Zijn macht is tegen alles opgewassen.

131:1.4

‘God geeft vrede en is een getrouwe beschermer van allen die hem vrezen en hem vertrouwen. Hij schenkt heil aan allen die hem dienen. De ganse schepping bestaat in de kracht van de Allerhoogste. Zijn goddelijke liefde komt voort uit de heiligheid van zijn kracht, en genegenheid wordt geboren uit de macht van zijn grootheid. De Allerhoogste heeft de eenheid van ziel en lichaam verordend en de mens begiftigd met zijn eigen geest. Wat de mens doet, moet tot een einde komen, maar wat de Schepper doet, gaat immer door. Wij doen kennis op door de ervaring, van de mens, maar wijsheid ontlenen wij aan de contemplatie van de Allerhoogste.

131:1.5

‘God stort regen uit over de aarde, hij doet de zon schijnen op het jonge graan, en hij geeft ons de overvloedige oogst van de goede dingen in dit leven, en eeuwig heil in de toekomstige wereld. Onze God geniet groot gezag; zijn naam is Voortreffelijk en zijn natuur is onpeilbaar. Wanneer ge ziek zijt, is het de Allerhoogste die u geneest. God is vol goedheid jegens alle mensen; wij hebben geen vriend gelijk de Allerhoogste. Zijn barmhartigheid vult alle plaatsen en zijn goedheid omvat alle zielen. De Allerhoogste is onveranderlijk en hij is onze helper in elk uur van nood. Waarheen ge u ook richt om te bidden, daar is het aangezicht van de Allerhoogste en het open oor van onze God. Ge kunt u verbergen voor de mensen, maar niet voor God. God is niet ver van ons; hij is alomtegenwoordig. God vult alle plaatsen en woont in het hart van de mens die ontzag heeft voor zijn heilige naam. De schepping is in de Schepper en de Schepper in zijn schepping. Wij zoeken naar de Allerhoogste en vinden hem dan in ons hart. Ge gaat op zoek naar een goede vriend, en dan ontdekt ge hem in uw ziel.

131:1.6

‘De mens die God kent, beschouwt alle mensen als gelijk; zij zijn zijn broeders. De enige beloning van degenen die zelfzuchtig zijn, degenen die hun broeders naar het vlees negeren, is vermoeidheid en lusteloosheid. Zij die hun medemensen liefhebben en rein van hart zijn, zullen God zien. God vergeet nooit oprechtheid. Hij zal hen die eerlijk van hart zijn tot de waarheid leiden, want God is waarheid.

131:1.7

‘Werp de dwaling van u in uw leven en overwin het kwaad door liefde voor de levende waarheid. Vergeld het kwade met het goede in al uw betrekkingen met de mensen. God de Heer is barmhartig en liefdevol: hij is vergevensgezind. Laat ons God liefhebben, want hij heeft ons eerst liefgehad. Door Gods liefde en door zijn barmhartigheid zullen wij gered worden. Arme mensen en rijke mensen zijn broeders, God is hun Vader. Het kwaad dat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat anderen ook niet aan.

131:1.8

‘Roep te allen tijde zijn naam aan, en in de mate waarin ge in zijn naam gelooft, zal uw gebed verhoord worden. Welk een grote eer is het de Allerhoogste te eren! Alle werelden en universa vereren de Allerhoogste. Voeg aan al uw gebeden dankzegging toe—stijg op tot aanbidding. Vrome aanbidding schuwt het kwaad en sluit de zonde buiten. Laat ons te allen tijde de naam van de Allerhoogste prijzen. De mens die zijn toevlucht zoekt in de Allerhoog-ste, verbergt zijn gebreken voor het universum. Wanneer ge met een zuiver hart voor God staat, wordt ge onbevreesd voor de ganse schepping. De Allerhoogste is als een liefdevolle vader en moeder; hij heeft ons, zijn kinderen op aarde, werkelijk lief. Onze God zal ons vergeven en onze voetstappen leiden op de weg des heils. Hij zal ons bij de hand nemen en ons tot zich voeren. God redt hen die op hem vertrouwen; hij dwingt de mens niet zijn naam te dienen.

131:1.9

‘Indien het geloof in de Allerhoogste in uw hart is gekomen, zult ge gedurende al uw levensdagen vrij van vrees blijven. Erger u niet over de voorspoed der goddelozen; vrees niet hen die boze plannen smeden; laat uw ziel zich afkeren van de zonde en stel uw volle vertrouwen op de God des heils. De vermoeide ziel van de dolende sterveling vindt eeuwige rust in de armen van de Allerhoogste; de wijze mens hongert naar de goddelijke omarming; het aardse kind verlangt naar de veiligheid van de armen van de Universele Vader. De edele mens zoekt naar die hoge staat waar de ziel van de sterveling zich vereent met de geest van de Allerhoogste. God is rechtvaardig: de vruchten die wij niet ontvangen van wat wij in deze wereld hebben geplant, zullen wij in de volgende wereld ontvangen.’


◄ 131:0
 
131:2 ►