◄ 131:9
Verhandeling 131
132:0 ►

De wereldreligies

10. ‘Onze religie’

131:10.1

Na de grote inspanning om deze compilatie van het onderricht van de wereldreligies over de Paradijs-Vader samen te stellen, zette Ganid zich het werk om te formuleren wat hij een samenvatting achtte van het geloof aangaande God waartoe hij door het onderricht van Jezus was gekomen. De jongeman had de gewoonte om deze geloofsovertuigingen aan te duiden als ‘onze religie.’ Hier volgt wat hij neerschreef:

131:10.2

‘De Heer onze God is één Heer, en ge moet hem liefhebben met geheel uw verstand en hart, terwijl ge uw uiterste best doet om al zijn kinderen lief te hebben als uzelf. Deze ene God is onze hemelse Vader in wie alle dingen bestaan en die door zijn geest in iedere oprechte mensenziel woont. En wij, die de kinderen van God zijn, moeten leren om onze ziel aan hem toe te vertrouwen als aan een getrouwe Schepper. Bij onze hemelse Vader zijn alle dingen mogelijk. Aangezien hij de Schepper is en alle dingen en alle wezens gemaakt heeft, zou het niet anders kunnen zijn. Ofschoon wij God niet kunnen zien, kunnen wij hem wel kennen. En door dagelijks naar de wil van de Vader te leven, kunnen we hem openbaren aan onze medemensen.’

131:10.3

‘De goddelijke rijkdommen van Gods karakter moeten wel oneindig diep en eeuwig wijs zijn. Wij kunnen God niet doorgronden met onze kennis, maar wij kunnen hem in ons hart kennen door onze persoonlijke ervaring. Ook al gaat zijn gerechtigheid alle bevatting te boven, kan zelfs de nederigste mens op aarde zijn genade ontvangen. Terwijl de Vader het universum vult, woont hij ook in ons hart. Het bewustzijn van de mens is menselijk, sterfelijk, maar de geest van de mens is goddelijk, onsterfelijk. God is niet alleen almachtig, maar ook alwijs. Als onze aardse ouders, die toch tot het kwade zijn geneigd, hun kinderen kunnen liefhebben en hun goede gaven kunnen schenken, hoeveel te meer moet dan de goede Vader in de hemel wel zijn kinderen op aarde met wijsheid liefhebben en hun passende zegeningen doen toekomen.

131:10.4

‘De Vader in de hemel zal niet toelaten dat ook maar één van zijn kinderen op aarde omkomt indien dat kind het verlangen heeft de Vader te vinden en er echt naar verlangt om zoals hij te zijn. Onze Vader heeft zelfs de bozen lief en is altijd mild jegens de ondankbaren. Als meer mensen maar van de goedheid van God zouden kunnen weten, zouden zij zeker berouw willen hebben van hun slechte levenswijze en alle bekende zonde opgeven. Alle goede dingen dalen neer van de Vader des lichs, in wie geen veranderlijkheid is, noch zweem van ommekeer. De geest van de ware God is in ‘s mensen hart. Het is zijn bedoeling dat alle mensen broeders zullen zijn. Wanneer mensen beginnen te tasten naar God, bewijst dit dat hij hen gevonden heeft, en dat zij op zoek zijn naar kennis over hem. Wij leven in God en God woont in ons.

131:10.5

‘Het zal mij niet langer genoeg zijn te geloven dat God de Vader is van mijn hele volk: van nu af zal ik geloven dat hij ook mijn Vader is. Ik zal altijd trachten God te vereren met de hulp van de Geest van Waarheid, die mijn helper is wanneer ik werkelijk Godkennend ben geworden. Maar in allereerst ga ik oefenen om God te vereren door te leren Gods wil op aarde te doen; dat wil zeggen, ik ga mijn best doen om met elke medemens om te gaan precies zoals ik denk dat God dit zou willen. En wanneer wij dit soort leven leiden in het vlees, mogen wij vele dingen van God vragen en hij zal het verlangen van ons hart vervullen, zodat wij des te beter in staat zullen zijn onze medemensen te dienen. En al dit liefdevol dienen van de kinderen van God, vergroot ons vermogen om de vreugden des hemels te ontvangen en te ervaren, de hoge geneugten van het dienstbetoon van de geest des hemels.

131:10.6

‘Ik zal God iedere dag danken voor zijn onuitsprekelijke gaven; ik zal hem loven om zijn wonderbare werken aan de kinderen der mensen. Voor mij is hij de Almachtige, de Schepper, de Kracht en de Barmhartigheid, maar het mooiste is dat hij mijn geest-Vader is en dat ik als zijn aardse kind eens uitgaan om hem te zien. En mijn leraar heeft gezegd dat ik door naar hem te zoeken, zal worden zoals hij is. Door geloof in God heb ik vrede met hem gevonden. Deze nieuwe religie van ons is zeer vreugdevol en brengt blijvend geluk voort. Ik vertrouw dat ik getrouw zal zijn zelfs tot in de dood, en dat ik zeker de kroon van het eeuwige leven zal ontvangen.

131:10.7

‘Ik leer nu alle dingen te onderzoeken en het goede aan te hangen. Al wat ik zou willen dat de mensen voor mij doen, zal ik voor mijn medemensen doen. Door dit nieuwe geloof weet ik dat de mens een zoon van God kan worden; soms echter beangstigt het mij te bedenken dat alle mensen mijn broeders zijn, maar het moet waar zijn. Ik zie niet in hoe ik mij kan verblijden in het vaderschap van God terwijl ik de broederschap der mensen weiger te aanvaarden. Ieder die de naam des Heren aanroept, zal behouden worden. Als dat waar is, dan moeten alle mensen mijn broeders zijn.

131:10.8

‘Van nu af aan zal ik mijn goede werken in het verborgene doen; ook zal ik het meeste bidden wanneer ik alleen ben. Ik zal niet oordelen, om niet onbillijk te zijn ten opzichte van mijn medemensen. Ik ga leren mijn vijanden lief te hebben; ik heb deze oefening om Godgelijk te zijn nog niet echt onder de knie. Ofschoon ik God bespeur in deze andere religies, vind ik dat in “onze religie” zijn schoonheid beter uitkomt, dat hij hier liefdevoller, barmhartiger, persoonlijker en positiever is. Maar bovenal is dit grootse, glorievolle Wezen mijn geestelijke Vader: ik ben zijn kind. En door geen ander middel dan mijn eerlijke verlangen om zoals hij te zijn, zal ik hem uiteindelijk vinden en eeuwig dienen. Eindelijk heb ik een religie met een God, een wonderbare God, en hij is een God die eeuwig behoudt.’


◄ 131:9
 
Verhandeling 132 ►
 

Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.