◄ 122:8
Verhandeling 122
122:10 ►

De geboorte en het eerste levensjaar van Jezus

9. De presentatie in de tempel

122:9.1

Mozes had de Joden geleerd dat iedere eerstgeboren zoon aan de Heer toebehoorde, en dat zo’n zoon, in plaats van te worden geofferd zoals bij de heidense naties gebruikelijk was, in leven mocht blijven op voorwaarde dat zijn ouders hem vrijkochten door het betalen van vijf shekels aan een daartoe gemachtigd priester. Er bestond ook een Mozaïsch voorschrift dat inhield dat een moeder, na verloop van een zekere periode, moest verschijnen in de tempel (of iemand anders het passende offer moest laten brengen in haar plaats), om gereinigd te worden. Het was de gewoonte om deze twee ceremonieën terzelfdertijd te doen plaats vinden. Jozef en Maria gingen dus persoonlijk naar de tempel in Jeruzalem om Jezus voor te stellen aan de priesters en hem vrij te kopen, en ook om het passende offer te brengen dat Maria ceremonieel zou reinigen van de vermeende onreinheid van de bevalling.

122:9.2

In de voorhoven van de tempel waren voortdurend twee opmerkelijke figuren te vinden, Simeon, een zanger, en Anna, een dichteres. Simeon kwam uit Judea, maar Anna was afkomstig uit Galilea. Deze twee waren vaak in elkaars gezelschap en beiden waren goede vrienden van de priester Zacharias die hun vertrouwelijk het geheim van Johannes en Jezus had toevertrouwd. Simeon en Anna verlangden beiden naar de komst van de Messias en omdat ze vertrouwen hadden in Zacharias, geloofden ze dat Jezus de verwachte verlosser van het Joodse volk zou zijn.

122:9.3

Zacharias wist op welke dag Jozef en Maria in de tempel verwacht werden, en hij had tevoren met Simeon en Anna afgesproken dat hij, door bij de begroeting zijn hand op te steken, zou aangeven welk kind in de processie van eerstgeborenen Jezus was.

122:9.4

Anna had voor deze gelegenheid een gedicht geschreven dat Simeon begon te zingen, tot grote verbazing van Jozef, Maria en allen die in de tempelhoven verzameld waren. Hier volgt hun lofzang ter gelegenheid van de vrijkoping van de eerstgeboren zoon:

122:9.5

Gezegend zij de Heer, de God van Israel,

122:9.6

want hij heeft ons bezocht en verlossing voor zijn volk bewerkstelligd;

122:9.7

hij heeft een hoorn des heils voor ons allen opgericht

122:9.8

in het huis van zijn dienstknecht David.

122:9.9

Zoals hij door de mond van zijn heilige profeten gesproken heeft—

122:9.10

verlossing van onze vijanden en uit de hand van allen die ons haten;

122:9.11

om genade te betonen aan onze vaderen en zijn heilig verbond gestand te doen—

122:9.12

de eed die hij zwoer aan Abraham onze vader,

122:9.13

zodat wij, verlost uit de hand van onze vijanden,

122:9.14

hem zonder vrees zouden kunnen dienen,

122:9.15

in heiligheid en rechtvaardigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen.

122:9.16

Ja, en gij, kind der belofte, zult de profeet des Allerhoogsten genaamd worden;

122:9.17

want gij zult uitgaan voor het aangezicht des Heren om zijn koninkrijk op te richten;

122:9.18

om kennis des heils te geven aan zijn volk

122:9.19

in de vergeving van hun zonden.

122:9.20

Verheugt u in de liefdevolle barmhartigheid van onze God, want de dageraad vanuit den hoge heeft ons nu bezocht

122:9.21

om hen te beschijnen die in duisternis gezeten zijn en in de schaduw des doods;

122:9.22

om onze voet te geleiden in wegen van vrede.

122:9.23

Laat nu, o Heer, uw dienstknecht gaan in vrede naar uw woord,

122:9.24

want mijn ogen hebben uw heil gezien

122:9.25

dat gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volkeren;

122:9.26

een licht dat zelfs de sluiers voor de ogen der heidenen zal wegnemen,

122:9.27

en dat zal schijnen tot heerlijkheid van uw volk Israel.

122:9.28

Op hun tocht terug naar Betlehem waren Jozef en Maria stil—ze waren verward en overweldigd. Maria was zeer verontrust door de afscheidsgroet van Anna, de oude dichteres, en Jozef was het niet geheel eens met deze voortijdige poging om Jezus te bestempelen als de verwachte Messias van het Joodse volk.


◄ 122:8
 
122:10 ►