Met het levenswerk van Jezus op Urantia werd in werkelijkheid een aanvang gemaakt door Johannes de Doper. Zacharias, de vader van Johannes, behoorde tot het Joodse priesterdom, terwijl zijn moeder, Elisabet, een lid was van de meer welvarende tak van dezelfde grote familie waartoe ook Maria, de moeder van Jezus, behoorde. Zacharias en Elisabet waren kinderloos, hoewel ze al vele jaren getrouwd waren.
Tegen het eind van de maand juni van het jaar 8 v.Chr., ongeveer drie maanden na het huwelijk van Jozef en Maria, verscheen Gabriël op zekere dag op het middaguur aan Elisabet, op dezelfde wijze waarop hij zich later bekend maakte aan Maria. Gabriël sprak:
‘Terwijl uw echtgenoot, Zacharias, voor het altaar in Jeruzalem staat, en terwijl het bijeengekomen volk bidt om de komst van een verlosser, ben ik, Gabriël, gekomen om u aan te kondigen dat gij binnenkort een zoon zult baren die de voorloper zal zijn van deze goddelijke leraar, en ge zult uw zoon Johannes noemen. Hij zal opgroeien in toewijding aan de Heer uw God, en wanneer hij volwassen zal zijn, zal hij uw hart verblijden, omdat hij vele zielen tot God zal richten, en ook zal hij de komst van de zielsgenezer van uw volk en de geestesbevrijder van de ganse mensheid aankondigen. Uw bloedverwante Maria zal de moeder van dit kind der belofte worden en ik zal ook aan haar verschijnen.’
Dit visioen maakte Elisabet zeer bevreesd. Na het vertrek van Gabriël overdacht ze deze ervaring en lang overwoog zij de woorden van de majestueuze bezoeker, maar behalve met haar echtgenoot sprak ze met niemand over deze openbaring voor het bezoek dat zij later aan Maria bracht, in het begin van de maand februari van het volgende jaar.
Vijf maanden lang echter verzweeg Elisabet haar geheim zelfs voor haar echtgenoot. Toen zij hem het verhaal van het bezoek van Gabriël vertelde, was Zacharias zeer sceptisch en wekenlang trok hij de hele ervaring in twijfel; hij kon er pas toe komen om weifelend geloof te hechten aan Gabriëls bezoek aan zijn vrouw toen hij er niet langer aan kon twijfelen dat zij in verwachting was. Zacharias was zeer onthutst door het aanstaande moederschap van Elisabet, maar hij twijfelde niet aan de integriteit van zijn vrouw, ondanks zijn eigen gevorderde leeftijd. Ongeveer zes weken voor de geboorte van Johannes, raakte Zacharias er ten gevolge van een indrukwekkende droom pas geheel van overtuigd dat Elisabet moeder zou worden van een zoon die voor iets bijzonders bestemd was, een zoon die de weg zou bereiden voor de komst van de Messias.
Gabriël verscheen aan Maria omstreeks half november van het jaar 8 v.Chr., toen zij aan het werk was in haar huis in Nazaret. Later, toen Maria er zeker van was dat ze moeder zou worden, overreedde zij Jozef om haar op reis te laten gaan naar de Stad van Juda, die in de heuvels vier mijl ten westen van Jeruzalem lag, om Elisabet te bezoeken. Gabriël had elk van deze beide aanstaande moeders ingelicht aangaande zijn verschijning aan de andere. Het spreekt vanzelf dat ze elkaar graag wilden zien om hun ervaringen met elkaar te vergelijken en te spreken over wat waarschijnlijk de toekomst van hun zonen zou zijn. Maria bleef drie weken bij haar verre nicht. Dank zij Elisabet werd Maria’s geloof in het visioen van Gabriël veel sterker, zodat ze naar huis terugkeerde met een nog grotere toewijding aan haar roeping om de moeder te worden van het kind met de bijzondere bestemming, dat zij zo spoedig aan deze wereld zou schenken als een hulpeloze boreling, een gewoon, normaal kindje van deze aar- de.
Johannes werd geboren op 25 maart van het jaar 7 v.Chr. in de Stad van Juda. Zacharias en Elisabet verheugden zich zeer in het besef dat hun een zoon was geboren zoals Gabriël dit had beloofd, en toen zij hem op de achtste dag ter besnijdenis aanboden, gaven zij hem formeel de naam Johannes, zoals hun tevoren was gezegd. Een neef van Zacharias was al vertrokken naar Nazaret met de boodschap van Elisabet aan Maria dat haar een zoon was geboren en dat zijn naam Johannes zou zijn.
Vanaf zijn prille jeugd werd Johannes op verstandige wijze door zijn ouders van de gedachte doordrongen dat hij zou opgroeien tot een geestelijk leider en godsdienstleraar. En het hart van Johannes was steeds een ontvankelijke bodem voor dit suggestieve zaad dat gezaaid werd. Als kind reeds was hij vaak in de tempel te vinden gedurende de perioden dat zijn vader dienst deed, en hij was enorm onder de indruk van de betekenis van al hetgeen hij daar zag.