◄ 122:0
Verhandeling 122
122:2 ►

De geboorte en het eerste levensjaar van Jezus

1. Jozef en Maria

122:1.1

Jozef, de menselijke vader van Jezus (Joshua ben Josef), was een Hebreeër onder de Hebreeërs, ofschoon zijn stamboom vele niet-Joodse elementen vertoonde, die daar van tijd tot tijd in de vrouwelijke lijn van zijn voorgeslacht waren bijgekomen. Het voorgeslacht van de vader van Jezus ging terug tot de tijd van Abraham en via deze eerbiedwaardige patriarch naar de nog vroegere erfelijkheidslijnen die teruggingen tot de Sumeriërs en de Nodieten en, via de zuidelijke stammen van de blauwe mens uit de oude tijden, tot Andon en Fonta. David en Salomo behoorden niet tot de rechtstreekse voorvaders van Jozef, en Jozefs afstamming ging ook niet rechtstreeks terug tot Adam. De onmiddellijke voorouders van Jozef waren handwerkslieden—bouwers, timmerlieden, metselaars en smeden. Jozef zelf was timmerman en later aannemer. Zijn familie behoorde tot een oud en luisterrijk geslacht dat de adeldom van het gewone volk vertoonde, nu en dan geaccentueerd door het verschijnen van buitengewone personen die zich hadden onderscheiden in verband met de evolutie van de religie op Urantia.

122:1.2

Maria, de aardse moeder van Jezus, stamde uit een lange lijn uitzonderlijke voorouders, waaronder velen der opmerkelijkste vrouwen uit de geschiedenis der volkeren van Urantia. Hoewel Maria een gewone vrouw van haar tijd en generatie was, met een tamelijk normaal temperament, kon ze zulke welbekende vrouwen als Annon, Tamar, Ruth, Batseba, Ansie, Cloa, Eva, Enta, en Ratta onder haar voorouders tellen. Geen enkele Joodse vrouw van die tijd had een meer luisterrijke afstamming van niet-adellijke voorouders, of een die een gunstiger aanvang had gekend. Evenals het voorgeslacht van Jozef, werd dat van Maria gekenmerkt door overwegend krachtige, maar gewone individuen, zo nu en dan in de loop der beschaving en in de voortschrijdende evolutie der religie geaccentueerd door vele vooraanstaande persoonlijkheden. Vanuit raciaal oogpunt gezien is het nauwelijks juist om Maria als een Jodin te beschouwen. Naar cultuur en geloof was ze Joods, maar haar erfelijke eigenschappen waren meer bepaald door een samenstelling van Syrische, Hittitische, Fenicische, Griekse, en Egyptische elementen, want haar raciale erfenis was van algemener aard dan die van Jozef.

122:1.3

Van alle paren die omstreeks de tijd van de voorgenomen zelfschenking van Michael in Palestina woonden, bezaten Jozef en Maria de meest ideale combinatie van wijdverbreide raciale connecties en een hoger gemiddelde aan persoonlijkheidstalenten. Michaels plan was om als een gewoon mens op aarde te verschijnen opdat de gewone mensen hem zouden kunnen begrijpen en aanvaarden; om deze reden koos Gabriël dan ook juist zulke mensen als Jozef en Maria uit om de ouders van het kind der zelfschenking te worden.


◄ 122:0
 
122:2 ►