De spionnen van Herodes zaten evenwel niet stil. Toen zij hem verslag uitbrachten van het bezoek van de priesters uit Ur aan Betlehem, sommeerde Herodes deze Chaldeeërs voor hem te verschijnen. Hij ondervroeg de wijzen naarstig over de nieuwe ‘koning der Joden,’ maar zij gaven hem weinig reden tot tevredenheid met hun uitleg dat het kind ter wereld was gebracht door een vrouw die met haar echtgenoot naar Betlehem was gekomen om zich te laten inschrijven voor de volkstelling. Omdat Herodes met dit antwoord niet tevreden was, zond hij hen heen met een geldbuidel en droeg hen op om het kindje te zoeken, zodat hij zelf ook zich daarheen zou kunnen begeven om het te aanbidden, want ze hadden immers verklaard dat zijn koninkrijk een geestelijk koninkrijk zou zijn, niet wereldlijk. Maar toen de wijzen niet terugkwamen, werd Herodes achterdochtig. Terwijl hij dit alles overwoog, keerden zijn spionnen terug en deden hem volledig verslag van wat zich kort tevoren in de tempel had afgespeeld; ook brachten ze hem een afschrift van gedeelten van het lied dat Simeon had gezongen bij de vrijkopingsceremoniën van Jezus. Ze hadden echter nagelaten Jozef en Maria te volgen en Herodes was zeer boos op hen toen ze hem niet konden vertellen waar het ouderpaar het kindje heen had gebracht. Daarna zond hij verkenners uit om de verblijfplaats van Jozef en Maria te zoeken. Zacharias en Elizabet wisten dat Herodes het gezin uit Nazaret achtervolgde en vertoonden zich daarom niet in Betlehem. Het kleine jongetje werd verborgen gehouden bij familieleden van Jozef.
Jozef durfde geen werk te gaan zoeken en hun weinige spaargeld raakte snel op. Bij de reinigingsceremoniën in de tempel vond Jozef zich zelfs al arm genoeg om te kunnen volstaan met het offeren van twee jonge duiven voor Maria, zoals Mozes had voorgeschreven voor de reiniging van moeders die tot de armen behoorden.
Toen na meer dan een jaar speuren de spionnen van Herodes Jezus nog niet hadden ontdekt en het vermoeden bestond dat het kindje toch in Betlehem verborgen werd gehouden, stelde Herodes een bevelschrift op waarin werd aangegeven dat ieder huis in Betlehem systematisch moest worden doorzocht en alle jongetjes onder de twee jaar gedood. Op deze manier hoopte Herodes er zeker van te kunnen zijn dat dit kind dat de ‘koning der Joden’ zou worden, gedood zou worden. En zo vonden op één enkele dag zestien kleine jongetjes de dood in Betlehem in Judea. Maar intriges en moorden waren heel gewone zaken aan het hof van Herodes, zelfs onder zijn eigen naaste familieleden.
De slachting onder deze kindertjes vond plaats halverwege de maand oktober in het jaar 6 v.Chr., toen Jezus ruim een jaar oud was. Maar zelfs onder de hovelingen van Herodes waren er die geloofden in de komende Messias, en één van dezen, die vernomen had dat de kleine jongetjes in Betlehem afgeslacht zouden worden, stelde zich met Zacharias in verbinding, en deze stuurde op zijn beurt een boodschapper naar Jozef. In de nacht voor het bloedbad vertrokken Jozef en Maria met het kindje uit Betlehem naar Alexandrië in Egypte. Om geen aandacht te trekken reisden ze zonder gezelschap naar Egypte, alleen met Jezus. Ze gingen naar Alexandrië met geld van Zacharias, en Jozef oefende daar zijn beroep uit, terwijl Maria en Jezus bij welgestelde familieleden van Jozef logeerden. Zij bleven twee volle jaren in Alexandrië en keerden pas na de dood van Herodes naar Betlehem terug.
Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.