◄ 117:4
Verhandeling 117
117:6 ►

God de Allerhoogste

5. De Alziel van de schepping

117:5.1

De grote Allerhoogste is de kosmische alziel van het groot universum. In hem vinden de kwaliteiten en kwantiteiten van de kosmos inderdaad hun godheidsweerspiegeling: zijn godheidsnatuur is het samengestelde mozaïek van de totale immensiteit van alle schepsel-Schepper-natuur in alle evoluerende universa. En de Allerhoogste is ook een zich actualiserende Godheid, die een creatieve wil belichaamt welke een evoluerende universum-doeleinde behelst.

117:5.2

De verstandelijke, potentieel persoonlijke zelfheden van het eindige treden te voorschijn uit de Derde Bron en Centrum en bereiken eindige tijd-ruimte-synthese met de Godheid in de Allerhoogste. Wanneer het schepsel zich onderwerpt aan de wil van de Schepper, is dit geen verzinken of afstand doen van zijn persoonlijkheid: de individuele persoonlijkheidsdeelnemers in de actualisering van de eindige God verliezen hun volitionele zelfheid niet door aldus te functioneren. Deze persoonlijkheden breiden zich veeleer in toenemende mate uit door deel te nemen in dit grote Godheidsavontuur; door een dergelijke vereniging met goddelijkheid verheft, verrijkt en vergeestelijkt de mens zijn evoluerende zelf en brengt hij het tot eenheid, totdat het op de drempel der allerhoogste macht zelve staat.

117:5.3

De evoluerende onsterfelijke ziel van de mens, de gezamenlijke schepping van het materiële bewustzijn en de Richter, klimt als zodanig op naar het Paradijs, en wordt vervolgens, wanneer zij is opgenomen in het Korps der Volkomenheid, op een nieuwe manier verbonden met het geest-zwaartekrachtcircuit van de Eeuwige Zoon, door een ervaringstechniek die bekend staat als de transcendering van volkomenen. Deze volkomenen worden aldus aanvaardbare kandidaten voor experiëntiele erkenning als persoonlijkheden van God de Allerhoogste. En wanneer deze sterfelijke intellecten bij de ongeopenbaarde toekomstige opdrachten van het Korps der Volkomenheid het zevende stadium van geest-bestaan bereiken, zullen deze tweeledige vormen van bewustzijn drieledig worden. Het menselijke en het goddelijke bewustzijn, die op elkaar zijn afgestemd, zullen dan verheerlijkt worden in vereniging met het experiëntiële bewustzijn van de dan geactualiseerde Allerhoogste.

117:5.4

In de eeuwige toekomst zal God de Allerhoogste worden geactualiseerd—creatief worden uitgedrukt en geestelijk worden uitgebeeld—in het vergeestelijkte bewustzijn, de onsterfelijke ziel, van de mens in opklimming, zoals ook de Universele Vader werd geopenbaard in het aardse leven van Jezus.

117:5.5

De mens verenigt zich niet met de Allerhoogste en laat zijn persoonlijke identiteit niet in hem verzinken, maar de repercussies in het universum van de ervaring van alle mensen vormen wel aldus een deel van het goddelijke ervaren van de Allerhoogste. ‘De daad is aan ons, de gevolgen zijn voor God.’

117:5.6

De vooruitgaande persoonlijkheid laat een spoor na van geactualiseerde werkelijkheid wanneer zij de steeds hogere niveaus van de universa doorloopt. Of zij nu uit bewustzijn, geest of energie bestaan, de groeiende scheppingen in tijd en ruimte worden gemodificeerd door de voortgang van persoonlijkheid door hun domeinen. Wanneer de mens handelt, reageert de Allerhoogste, en deze transactie vormt het feit van voortgang.

117:5.7

De grote circuits van energie, bewustzijn en geest zijn nooit het blijvende bezit van opgaande persoonlijkheid; deze vormen van dienstbetoon blijven voor altijd een deel van het bewind van de Allerhoogste. In de ervaring van de sterveling zetelt zijn menselijke intellect in de ritmische pulsaties van de assistent-bewustzijnsgeesten en verwezenlijkt het zijn beslissingen binnen de arena die ontstaat door aansluiting op de circuits van dit dienstbetoon. Bij de dood van de sterveling wordt het menselijke zelf voor eeuwig losgemaakt uit het circuit van de assistent-geesten. Terwijl deze assistent-geesten nooit de ervaring van de ene persoonlijkheid aan een andere lijken over te brengen, kunnen zij wel de onpersoonlijke repercussies van beslissingsactiviteiten via God de Zevenvoudige aan God de Allerhoogste overbrengen, en doen dit ook. (Dit geldt althans voor de assistent-geesten van godsverering en wijsheid.)

117:5.8

En zo is het ook met de geestelijke circuits gesteld: de mens maakt hiervan gebruik bij zijn opklimming door de universa, maar hij bezit ze nooit als deel van zijn eeuwige persoonlijkheid. Maar deze circuits van geestelijk dienstbetoon, of het nu de Geest van Waarheid, de Heilige Geest, of geest-tegenwoordigheden van het superuniversum betreft, zijn ontvankelijk voor en reactief op de wordende waarden in opgaande persoonlijkheid, en deze worden via de Zevenvoudige getrouwelijk overgebracht aan de Allerhoogste.

117:5.9

Hoewel zulke geestelijke invloeden als de Heilige Geest en de Geest van Waarheid vormen van bijstand zijn in het plaatselijk universum, is de leiding die zij geven niet geheel beperkt tot de geografische begrenzingen van een gegeven plaatselijke schepping. Wanneer de opgaande sterveling de grenzen van het plaatselijk universum van herkomst achter zich laat, wordt hem niet alle bijstand ontnomen van de Geest van Waarheid die hem zo constant heeft onderricht en door de filosofische labyrinthen van de materiële en morontiale werelden heen heeft geleid, de geest die de pelgrim naar het Paradijs in iedere crisis van de opklimming zo onfeilbaar aanwijzingen heeft gegeven, immer zeggende: ‘Dit is de weg.’ Wanneer ge de domeinen van het plaatselijk universum verlaat door het dienstbetoon van de geest van de wordende Allerhoogste en door de reflectiviteitsvoorzieningen in het superuniversum, zult ge bij uw opgang naar het Paradijs nog steeds geleid worden door de troostende, sturende geest van de door het Paradijs geschonken Zonen van God.

117:5.10

Hoe registreren deze veelvoudige circuits van kosmisch dienstbetoon de betekenissen, waarden en feiten der evolutionaire ervaring in de Allerhoogste? Wij weten het niet heel precies, maar wij geloven dat deze registratie plaatsvindt via de personen van de Allerhoogste Scheppers, die afkomstig zijn van het Paradijs en de rechtstreekse schenkers zijn van deze circuits in tijd en ruimte. De bewustzijnservaring van de zeven assistent-bewustzijnsgeesten, die deze vergaren in hun dienstbetoon aan het fysische niveau van het intellect, maakt deel uit van de ervaring van de Goddelijke Hulp en Bijstand in het plaatselijk universum, en via deze Scheppende Geest wordt deze ervaring waarschijnlijk geregistreerd in het bewustzijn van de Allerhoogste Macht. Evenzo worden ervaringen van stervelingen met de Geest van Waarheid en de Heilige Geest waarschijnlijk door soortgelijke technieken geregistreerd in de persoon van de Allerhoogste Macht.

117:5.11

Zelfs de ervaring van mens en Richter moet zijn weerklank vinden in de goddelijkheid van God de Allerhoogste, want wanneer de Richters ervaren, zijn zij als de Allerhoogste, en de evoluerende ziel van de sterfelijke mens wordt geschapen uit de preëxistente mogelijkheid tot zulke ervaring binnen de Allerhoogste.

117:5.12

Op deze wijze worden de veelvoudige ervaringen van de gehele schepping een deel van de evolutie van de Allerhoogste macht. Schepselen maken slechts gebruik van de kwaliteiten en kwantiteiten van het eindige bij hun opgang tot de Vader: de onpersoonlijke gevolgen van dit gebruik blijven eeuwig een deel van de levende kosmos, de Allerhoogste persoon.

117:5.13

Wat de mens zelf met zich meeneemt als een persoonlijkheidsbezit, zijn de gevolgen voor zijn karakter van de ervaring dat hij gebruik heeft gemaakt van de bewustzijns-en geest-circuits van het groot universum in zijn opklimming naar het Paradijs. Wanneer de mens beslist, en wanneer hij deze beslissing volvoert in handeling, dan ervaart de mens, en de betekenissen en waarden van deze ervaring zijn voor immer een deel van zijn eeuwige karakter op alle niveaus, van het eindige tot het volkomene. Het kosmisch-morele en goddelijk-geestelijke karakter van het schepsel vormt zijn verzamelde kapitaal van persoonlijke beslissingen, die verlicht zijn door oprechte godsverering, verheerlijkt door intelligente liefde, en geconsummeerd in broederlijke dienstbaarheid.

117:5.14

De evoluerende Allerhoogste zal eindige schepselen uiteindelijk compenseren voor hun onvermogen om ooit meer dan beperkt ervaringscontact te verwerven met het universum van universa. Schepselen kunnen de Paradijs-Vader bereiken, maar hun evolutionaire bewustzijn, dat eindig is, is niet in staat de oneindige en absolute Vader werkelijk te begrijpen. Aangezien echter alles wat schepselen ervaren, geregistreerd wordt in, en deel uitmaakt van, de Allerhoogste, is het zo dat wanneer alle schepselen het finale niveau van het eindige bestaan bereiken, en wanneer het hun door de totale ontwikkeling van het universum mogelijk wordt om God de Allerhoogste als een actuele goddelijkheidstegenwoordigheid te bereiken, er dan, inherent aan het feit van dit contact, contact zal bestaan met de totale ervaring. Het eindige van de tijd omsluit binnen zichzelf de kiemen der eeuwigheid; en ons wordt geleerd dat wanneer in de volheid der evolutie de capaciteit tot kosmische groei zal zijn uitgeput, het totale eindige zal beginnen aan de absoniete fasen van de eeuwige loopbaan, op zoek naar de Vader als de Ultieme.


◄ 117:4
 
117:6 ►