◄ 117:0
Verhandeling 117
117:2 ►

God de Allerhoogste

1. De natuur van de Allerhoogste

117:1.1

De Allerhoogste is de schoonheid van fysische harmonie, de waarheid van intellectuele betekenissen en de goedheid van geestelijke waarden. Hij is de zoetheid van waar succes en de vreugde van eeuwige verworvenheden. Hij is de alziel van het groot universum, de bewustheid van de eindige kosmos, de voltooiing der eindige werkelijkheid en de personificatie van Schepper-schepsel-ervaring. In de hele toekomstige eeuwigheid zal God de Allerhoogste de realiteit van wilservaring verwoorden in de triniteitsbetrekkingen van de Godheid.

117:1.2

In de personen van de Allerhoogste Scheppers zijn de Goden afgedaald vanuit het Paradijs naar de domeinen van tijd en ruimte, om daar schepselen te scheppen en te doen evolueren met de capaciteit om het Paradijs te bereiken, schepselen die daarheen kunnen opklimmen op zoek naar de Vader. Deze universum-processie van afdalende, God-openbarende Scheppers en opklimmende, Godzoekende schepselen openbaart de Godheidsevolutie van de Allerhoogste, in wie zowel afdalenden als opklimmenden onderling begrip verwerven, de ontdekking van eeuwige, universele broederschap. Aldus wordt de Allerhoogste de eindige synthese van de ervaring van de volmaakte Schepper-oorzaak, en de respons van het zich vervolmakende schepsel.

117:1.3

Het groot universum houdt de mogelijkheid tot volledige unificatie in en zoekt hier ook steeds naar, en dit vloeit voort uit het feit dat deze kosmische bestaansvorm een gevolg is van de creatieve daden en krachtmandaten van de Paradijs-Triniteit, die ongekwalificeerde eenheid is. Deze trinitaire eenheid zelve komt in de eindige kosmos tot uitdrukking in de Allerhoogste, wiens werkelijkheid steeds zichtbaarder wordt naarmate de universa het maximale niveau van identificatie met de Triniteit bereiken.

117:1.4

De wil van de Schepper en de wil van het schepsel zijn kwalitatief verschillend, maar ook experiëntieel verwant, want het schepsel en de Schepper kunnen samenwerken bij het tot stand brengen van universum-volmaaktheid. De mens kan met God samenwerken en daardoor een eeuwige volkomene mede-scheppen. God kan zelfs als menselijkheid werken in de incarnaties van zijn Zonen, die hierdoor het allerhoogst niveau van de ervaring van het schepsel bereiken.

117:1.5

In de Allerhoogste zijn de Schepper en het schepsel verenigd in één Godheid, wiens wil de uitdrukking is van één goddelijke persoonlijkheid. En deze wil van de Allerhoogste is iets meer dan de wil van het schepsel dan wel de Schepper, precies zoals de soevereine wil van de Meester-Zoon van Nebadon nu iets meer is dan een combinatie van de wil van goddelijkheid en menselijkheid. De verbintenis van Paradijs-volmaaktheid en ervaring in ruimte en tijd levert op godheidsniveaus van werkelijkheid een nieuwe betekeniswaarde op.

117:1.6

De evoluerende goddelijke natuur van de Allerhoogste wordt een getrouwe afbeelding van de onvergelijkelijke ervaring van alle schepselen en van alle Scheppers in het groot universum. In de Allerhoogste valt het wezen van scheppers en het wezen van schepselen samen: zij zijn voor immer verenigd door de ervaring die geboren is uit de wisselvalligheden welke samengaan met de oplossing der veelvoudige problemen waardoor de gehele eindige schepping wordt gekweld tijdens haar eeuwige zoektocht naar volmaaktheid en bevrijding uit de boeien van onvolledigheid.

117:1.7

Waarheid, schoonheid en goedheid zijn gecorreleerd in het dienstbetoon van de Geest, de grootsheid van het Paradijs, de barmhartigheid van de Zoon en de ervaring van de Allerhoogste. God de Allerhoogste is waarheid, schoonheid en goedheid, want deze voorstellingen van goddelijkheid vormen eindige maxima van ideatie-ervaring. De eeuwige bronnen van deze drieënige kwaliteiten van goddelijkheid liggen op boveneindige niveaus, maar een schepsel kan zich deze bronnen alleen als superwaarheid, superschoonheid, en supergoedheid voorstellen.

117:1.8

Michael, een schepper, heeft de goddelijke liefde van de Schepper-Vader voor zijn aardse kinderen geopenbaard. En nu zij deze goddelijke genegenheid ontdekt en ontvangen hebben, kunnen de mensen ernaar streven deze liefde te openbaren aan hun broeders in het vlees. Deze genegenheid van schepselen is een ware afspiegeling van de liefde van de Allerhoogste.

117:1.9

De Allerhoogste is op symmetrische wijze alomvattend. De Eerste Bron en Centrum is potentieel in de drie grote Absoluten, en actueel in het Paradijs, de Zoon en de Geest; de Allerhoogste echter is actueel en potentieel beide, een wezen van persoonlijke, allerhoogste en almachtige kracht, die gelijkelijk reageert op de inspanning van het schepsel en het voornemen van de Schepper; die uit zichzelf handelend optreedt met het universum en uit zichzelf reageert op het totaal van het universum; die op één en hetzelfde moment de allerhoogste schepper en het allerhoogste schepsel is. De Godheid van Allerhoogste Macht drukt aldus het totaal van het gehele eindige uit.


◄ 117:0
 
117:2 ►