◄ 111:0
Verhandeling 111
111:2 ►

De Richter en de ziel

1. De bewustzijnsarena der keuze

111:1.1

Ofschoon het werk der Richters geestelijk van natuur is, moeten zij noodgedwongen al hun arbeid op een verstandelijke grondslag verrichten. Het bewustzijn is de menselijke grond waarop de Mentor-geest, met de medewerking van de persoonlijkheid in wie hij woont, de morontia-ziel tot ontwikkeling moet doen komen.

111:1.2

Er bestaat een kosmische eenheid in de onderscheiden bewustzijnsniveaus van het universum van universa. Het verstandelijke zelf ontstaat in het kosmische bewustzijn, ongeveer zoals een nevel ontstaat in de kosmische energieën in de universum-ruimte. Op het menselijke (dus persoonlijke) niveau van het verstandelijke zelf wordt, met instemming van het sterfelijk bewustzijn, het potentieel van geest-evolutie dominant, wegens de geestelijke gaven van de menselijke persoonlijkheid alsmede de scheppende tegenwoordigheid van een entiteitspunt van absolute waarde binnen dit menselijke zelf. Doch deze geest-dominantie over het materiële bewustzijn is afhankelijk van twee ervaringen: dit bewustzijn moet zich hebben ontwikkeld via het dienstbetoon van de zeven assistent-bewustzijnsgeesten, en het materiële (persoonlijke) zelf moet verkiezen samen te werken met de inwonende Richter bij het scheppen en verzorgen van het morontia-zelf, de evolutionaire, potentieel onsterfelijke ziel.

111:1.3

Het materiële bewustzijn is de arena waarin menselijke persoonlijkheden leven, zich van zichzelf bewust zijn, beslissingen nemen, God verkiezen of hem verzaken, tot eeuwig leven komen of zichzelf vernietigen.

111:1.4

De materiële evolutie heeft u voorzien van een levensapparaat, uw lichaam; de Vader zelf heeft u begiftigd met de zuiverste geest-werkelijkheid die bekend is in het universum, uw Gedachtenrichter. Maar aan u, ondergeschikt aan uw eigen beslissingen, is bewustzijn toevertrouwd en door dit bewustzijn leeft ge of sterft ge. In dit bewustzijn, en met dit bewustzijn, neemt ge die morele beslissingen die u in staat stellen om Richtergelijkheid te verwerven, en dit is Godgelijkheid.

111:1.5

Het sterfelijk bewustzijn is een tijdelijk verstandsstelsel, dat aan mensen voor de duur van een materieel leven ten gebruike wordt gegeven, en overeenkomstig hun gebruik van dit bewustzijn aanvaarden of verwerpen zij het potentieel van een eeuwig bestaan. Het bewustzijn is nagenoeg het enige dat ge aan universum-werkelijkheid bezit en dat aan uw wil is onderworpen, en de ziel—het morontia-zelf—zal getrouwelijk de oogst te zien geven van de beslissingen die het sterfelijke zelf in de tijd neemt. De bewustheid van de mens rust licht op het onderliggende elektro-chemische mechanisme, en raakt licht aan het geest-morontia-energiestelsel erboven. Van geen van deze twee stelsels is de mens zich in zijn sterfelijke leven ooit geheel bewust; derhalve moet hij werken in het bewustzijn, waarvan hij zich wel bewust is. En wat de overleving zeker stelt, is niet zozeer hetgeen het verstand begrijpt, als wel wat het verstand verlangt te begrijpen; het is niet zozeer datgene waar het bewustzijn op lijkt, als hetgeen waar het bewustzijn op tracht te lijken, wat de identificatie met geest vormt. Wat uitloopt op opgang door het universum, is niet zozeer dat de mens zich bewust is van God, als wel dat hij hunkert naar God. Wat ge vandaag zijt, is niet zo belangrijk als wat ge wordt, van dag tot dag en in de eeuwigheid.

111:1.6

Het bewustzijn is het kosmische instrument waarop de menselijke wil de wanklanken van vernietiging kan spelen, en waarop deze zelfde menselijke wil de heerlijke melodieën van vereenzelviging met God en de daaruit voortvloeiende eeuwige overleving kan voortbrengen. De aan de mens verleende Richter is per slot van rekening ontoegankelijk voor het kwaad en niet in staat tot zonde, maar het sterfelijk bewustzijn kan daadwerkelijk worden verwrongen, vervormd, en slecht en lelijk worden gemaakt door de zondige kuiperijen van een perverse, zelfzuchtige, menselijke wil. Evenzo kan dit bewustzijn nobel, schoon, waarachtig en goed worden—werkelijk groots—in overeenstemming met de door de geest verlichte wil van een mens die God kent.

111:1.7

Het evolutionaire bewustzijn is alleen dan geheel stabiel en betrouwbaar, wanneer het zich manifesteert aan de beide uitersten van kosmische intellectualiteit—het volledig mechanische en het geheel vergeestelijkte. Tussen de verstandelijke uitersten van de zuiver mechanische regulering en de ware geest-natuur, bevindt zich die enorme groep van evoluerende en opklimmende soorten bewustzijn wier stabiliteit en rust afhankelijk zijn van de keuze van de persoonlijkheid en van zijn vereenzelviging met geest.

111:1.8

Doch de mens onderwerpt zijn wil niet lijdelijk, slaafs aan de Richter. Veeleer verkiest hij op actieve, positieve, en coöperatieve wijze de leiding van de Richter te volgen wanneer, en terwijl, deze leiding bewust verschilt van de verlangens en impulsen van het natuurlijke, sterfelijke bewustzijn. De Richters bewerken wel ’s mensen bewustzijn, maar overheersen dit nooit tegen zijn wil; voor de Richter heeft de menselijke wil het allerhoogste gezag. En deze wil beschouwen en respecteren zij werkelijk zo, terwijl zij ernaar streven de geestelijke doeleinden te bereiken van het richten der gedachten en de transformatie van het karakter in de bijna onbegrensde arena van het evoluerende menselijke verstand.

111:1.9

Het bewustzijn is uw schip, de Richter is uw loods, de menselijke wil is de kapitein. De gezagvoerder van het sterfelijke vaartuig moet zo wijs zijn om erop te vertrouwen dat de goddelijke loods de opgaande ziel naar de morontia-havens van de eeuwige overleving zal geleiden. Slechts uit zelfzucht, laksheid en zonde kan ’s mensen wil het geleide van deze liefdevolle loods verwerpen en uiteindelijk de sterfelijke reis doen eindigen in een schipbreuk op de gevaarlijke, kwalijke klippen van afgewezen genade en op de rotsen van door hem omhelsde zonde. Met uw instemming zal deze trouwe loods u veilig over de barrières van de tijd en over de belemmeringen van de ruimte heen leiden, naar de oorsprong zelve van het goddelijke bewustzijn, en nog verder, naar de Vader der Richters op het Paradijs.


◄ 111:0
 
111:2 ►