Het kenmerkende verschil tussen een gezellig samenzijn en een religieuze bijeenkomst is dat de religieuze bijeenkomst, in tegenstelling tot de wereldlijke, is doortrokken van een sfeer van gemeenschap. Op deze wijze schept de vereniging van mensen een gevoel van broederschap met het goddelijke, en dit vormt het begin van godsverering in groepsverband. Het deelnemen aan een gemeenschappelijke maaltijd was de eerste vorm van sociale gemeenschap, en daarom schreven vroege religies voor dat een gedeelte van het ceremoniële offer gegeten moest worden door degenen die aan de plechtigheid deelnamen. Zelfs in het Christendom wordt aan deze wijze van gemeenschap vastgehouden in het Avondmaal des Heren. De sfeer van gemeenschap verschaft een verfrissende, troostende periode van wapenstilstand in het conflict tussen het zelfzuchtige ego en de altruïstische impuls van de inwonende geest-Mentor. En dit is het voorspel tot ware godsverering—het praktizeren van de tegenwoordigheid Gods dat uitloopt op het ontstaan van de broederschap der mensen.
Wanneer de primitieve mens het gevoel kreeg dat zijn gemeenschap met God onderbroken was, nam hij zijn toevlucht tot het brengen van een offer van een of andere soort om zo een verzoening tot stand te brengen, om de vriendschappelijke verhouding te herstellen. De honger en dorst naar gerechtigheid leidt tot de ontdekking van waarheid, en waarheid vermeerdert idealen, en dit schept nieuwe problemen voor de individuele religieuze mens, want onze idealen hebben de neiging om volgens een meetkundige reeks te groeien, terwijl ons vermogen om ernaar te leven slechts volgens een rekenkundige reeks toeneemt.
Schuldgevoel (niet het zich bewust zijn van zonde) komt voort uit het onderbreken van de geestelijke gemeenschap òf uit een verlaging van de morele idealen die men heeft. Men kan alleen uit zulk een lastige situatie verlost worden door het besef dat de hoogste morele idealen die men heeft niet noodzakelijkerwijs synoniem zijn met de wil van God. De mens kan niet verwachten naar zijn hoogste idealen te kunnen leven, doch hij kan wel trouw blijven aan zijn doelstelling om God te vinden en meer en meer te worden zoals hij.
Jezus heeft alle ceremoniën van offer en verzoening weggevaagd. Hij vernietigde de basis van al deze denkbeeldige schuld en het gevoel van isolatie in het universum, door de stellige uitspraak dat de mens een kind van God is: hij plaatste de verhouding tussen het schepsel en de Schepper op een kind-vader-basis. God wordt een liefdevolle Vader voor zijn sterfelijke zonen en dochters. Alle ceremoniën die geen legitiem onderdeel zijn van deze nauwe familieverhouding zijn voor altijd afgeschaft.
God de Vader gaat met de mens, zijn kind, om, niet op de basis van zijn daadwerkelijke deugd of waardigheid, maar naar de beweegredenen die hij in het kind herkent—de bedoeling en het oogmerk van het schepsel. De verhouding is die van de omgang tussen vader en kind en wordt aangedreven door goddelijke liefde.