◄ 103:2
Verhandeling 103
103:4 ►

De realiteit der religieuze ervaring

3. Religie en het menselijk geslacht

103:3.1

Hoewel het geloof in geesten, dromen, en diverse andere vormen van bijgelovigheid alle een rol hebben gespeeld in het evolutionaire ontstaan van de primitieve religies, moet ge de invloed van de solidariteitsgeest van de clan of de stam evenmin over het hoofd zien. In de groepsverhouding deed zich precies die sociale situatie voor die prikkelde tot het egoïstisch-altruïstische conflict in de morele natuur van het menselijk bewustzijn der vroegste tijden. In weerwil van hun geloof in geesten, richten de primitieve Australiërs hun religie nog steeds op de clan. Na verloop van tijd nemen deze religieuze voorstellingen meestal een persoonlijke vorm aan, eerst die van een dier, en later die van een supermens of een God. Zelfs zulke lagere rassen als de Afrikaanse Bosjesmannen, die nog niet eens totemistisch zijn in hun geloofsovertuigingen, erkennen het verschil tussen het zelfbelang en het groepsbelang, een primitief onderscheid tussen de waarden van het wereldlijke en het sacrale. Maar de sociale groep is niet de bron van de religieuze ervaring. Ongeacht de invloed van al deze primitieve bijdragen aan ’s mensen vroegste religie, blijft het feit bestaan dat de ware religieuze impuls zijn oorsprong heeft in echte geesten, die de wil om onzelfzuchtig te zijn activeren.

103:3.2

De latere religie werpt haar schaduw vooruit in het primitieve geloof in natuurwonderen en mysteries, het onpersoonlijke mana. Maar vroeg of laat eist de zich ontwikkelende religie van de individuele mens dat hij een persoonlijk offer brengt ten bate van de sociale groep waartoe hij behoort, dat hij iets doet om andere mensen gelukkiger en beter te maken. Uiteindelijk is de religie bestemd om dienstbaarheid aan God en aan de mensen te worden.

103:3.3

Religie is bedoeld om de omgeving van de mens te veranderen, doch veel van de religie die heden ten dage onder stervelingen wordt aangetroffen, is onmachtig geworden dit te doen. De omgeving heeft maar al te vaak de religie overmeesterd.

103:3.4

Bedenk wel dat de allerbelangrijkste ervaring in de religie van alle eeuwen het gevoelen is ten aanzien van morele waarden en sociale betekenissen, niet het denken over theologische dogma’s of filosofische theorieën. De religie ontwikkelt zich in gunstige richting wanneer het element van de magie wordt vervangen door het idee van zedelijke beginselen.

103:3.5

De mens evolueerde via het bijgeloof van het mana, de magie, de natuuraanbidding, de vrees voor geesten en de verering van dieren, tot de verschillende ceremoniën waardoor de religieuze instelling van de individuele mens tot de groepsreactie van de clan werd. Deze ceremoniën raakten daarop gefocaliseerd en gekristalliseerd tot de geloofsopvattingen van de stam, en ten slotte werden deze geloofsovertuigingen van vrees en vertrouwen verpersoonlijkt tot goden. Doch in deze gehele religieuze evolutie was het morele element nooit totaal afwezig. De impuls van de God in het innerlijk van de mens had steeds een krachtige werking. En deze krachtige invloeden—de ene menselijk en de andere goddelijk—hebben zeker gesteld dat de religie in alle wisselvalligheden in de loop der eeuwen in leven is gebleven, niettegenstaande het feit dat zij zeer dikwijls door wel duizend ondermijnende tendensen en vijandige tegenstand met uitroeiing werd bedreigd.


◄ 103:2
 
103:4 ►