◄ 103:0
Verhandeling 103
103:2 ►

De realiteit der religieuze ervaring

1. De filosofie van de religie

103:1.1

De eenheid in de religieuze ervaring van een sociale of raciale groep komt voort uit de identieke natuur van de Godsfragmenten die bij de individuele mensen inwonen. Dit goddelijke in de mens is de oorsprong van zijn onzelfzuchtige belangstelling in het welzijn van anderen. Aangezien persoonlijkheid echter uniek is—geen twee stervelingen zijn gelijk—volgt hieruit onvermijdelijk dat geen twee mensen op dezelfde wijze de aanwijzingen en impulsen van de geest van goddelijkheid die in hun bewustzijn woont, kunnen interpreteren. Een groep stervelingen kan wel geestelijke eenheid ervaren, maar zij kan nooit filosofische uniformiteit bereiken. En deze verscheidenheid in de interpretatie van het religieuze denken en ervaren blijkt uit het feit dat twintigste eeuwse theologen en filosofen meer dan vijfhonderd verschillende definities van religie hebben geformuleerd. In werkelijkheid definieert ieder mens religie in de termen van zijn eigen experiëntiële interpretatie van de goddelijke impulsen die uitgaan van de God-geest die in hem woont, en zulk een interpretatie moet derhalve wel uniek zijn en geheel verschillend van de religieuze filosofie van alle andere mensen.

103:1.2

Wanneer de ene mens volledig instemt met de religieuze filosofie van een medemens, geeft dit verschijnsel aan dat deze twee een soortgelijke religieuze ervaring hebben gehad met betrekking tot de zaken die geïmpliceerd zijn in de gelijksoortigheid van hun filosofische interpretatie van religie.

103:1.3

Hoewel uw religie een zaak is van persoonlijke ervaring, is het van het hoogste belang dat ge in aanraking komt met een groot aantal andere religieuze ervaringen (de uiteenlopende interpretaties van een verscheidenheid van andere stervelingen), zodat ge kunt voorkomen dat uw religieuze leven egocentrisch wordt—beperkt, zelfzuchtig en onsociaal.

103:1.4

Het rationalisme heeft het bij het verkeerde eind in zijn veronderstelling dat religie in eerste instantie een primitief geloof is in iets, dat dan gevolgd wordt door het zoeken naar waarden. Religie is in de eerste plaats een zoeken naar waarden en daarna wordt er een stelsel van interpreterende geloofsovertuigingen geformuleerd. Het is voor mensen veel gemakkelijker om overeenstemming te bereiken over religieuze waarden—doeleinden—dan over geloofsovertuigingen—interpretaties. Dit verklaart ook waarom religie overeenstemming kan bereiken over waarden en doeleinden, terwijl zij tegelijkertijd het verwarrende verschijnsel te zien geeft dat zij in honderden tegenstrijdige geloofsovertuigingen—credo’s—blijft geloven. Ook verklaart dit waarom iemand zijn religieuze ervaring in stand kan houden, in weerwil van het feit dat hij veel van zijn religieuze geloofsopvattingen los kan laten of veranderen. Religie blijft bestaan ondanks revolutionaire veranderingen in religieuze geloofsopvattingen. De theologie brengt geen religie voort; het is de religie die de theologische filosofie voortbrengt.

103:1.5

Het feit dat religieuze mensen zoveel voor waar hebben aangenomen wat onwaar was, ontkracht de religie niet, omdat religie is gegrond op de herkenning van waarden en wordt bekrachtigd door het geloofsvertrouwen van de persoonlijke religieuze ervaring. Religie is dus gegrond op ervaring en religieus denken; de theologie, de filosofie van de religie, is een eerlijke poging om die ervaring te interpreteren. Zulke verklarende geloofsopvattingen kunnen juist of onjuist zijn, dan wel een mengsel van waarheid en dwaling.

103:1.6

Het besef dat men geestelijke waarden herkent, is een ervaring die boven ideevorming uitgaat. In geen enkele taal van mensen bestaat een woord dat wij kunnen gebruiken om dit ‘besef’, ‘gevoel’, deze ‘intuïtie’, of ‘ervaring’ aan te geven, waarvoor wij het woord Godsbewustzijn hebben gekozen. De geest van God die in de mens woont is niet persoonlijk—de Richter is voorpersoonlijk—doch deze Mentor vertegenwoordigt een waarde, verspreidt een aroma van goddelijkheid, dat in de hoogste en oneindige zin persoonlijk is. Indien God niet minstens persoonlijk was, zou hij niet bewust kunnen zijn, en indien hij niet bewust zou zijn, zou hij beneden de mens staan.


◄ 103:0
 
103:2 ►