Geen enkele openbaring van religie die zich als zodanig bestempelt, kan als authentiek worden beschouwd indien zij de eisen der ethische verplichtingen die geschapen en bevorderd zijn door de voorgaande evolutionaire religie, niet erkent. Openbaring verbreedt steevast de ethische horizon der geëvolueerde religie, terwijl zij tegelijkertijd steevast de morele verplichtingen van alle voorgaande openbaringen uitbreidt.
Wanneer ge u aanmatigt een kritisch oordeel te vellen over de primitieve religie van de mens (of over de religie van de primitieve mens), dient ge eraan te denken dat ge deze barbaren en hun religieuze ervaring moet beoordelen naar hun verlichting en de status van hun geweten. Maak niet de fout dat ge de religie van een ander beoordeelt naar de normen van uw eigen kennis en waarheid.
Ware religie is die sublieme, diepe overtuiging in de ziel die de mens dringend maant dat hij er verkeerd aan zou doen niet te geloven in de morontiale werkelijkheden welke zijn hoogste ethische en morele ideeën vormen, zijn hoogste interpretatie van de grootste waarden in het leven en de diepste werkelijkheden van het universum. En zulk een religie is eenvoudig de ervaring van het betonen van intellectuele loyaliteit aan de ingevingen van het geestelijke bewustzijn.
Het zoeken naar schoonheid maakt alleen deel uit van de religie voorzover het ethisch is en voorzover het de voorstelling van het morele verrijkt. Kunst is alleen religieus wanneer zij doortrokken raakt van een doelgerichtheid welke is ontleend aan een hoge geestelijke motivatie.
Het verlichte geestelijke bewustzijn van de geciviliseerde mens houdt zich niet zozeer bezig met een specifieke verstandelijke geloofsopvatting of met een bepaalde levenswijze, als wel met het ontdekken van de waarheid van het leven, de goede en juiste techniek om te reageren op de steeds weer terugkerende situaties in het sterfelijk bestaan. Moreel bewustzijn is niet meer dan een naam die wordt gegeven aan de ’s mensen herkenning en besef van de ethische waarden en wordende morontiale waarden, die hij volgens de eisen van de plicht van dag tot dag in acht neemt bij de beheersing en het sturen van zijn gedrag.
Ofschoon wij erkennen dat religie onvolmaakt is, bestaan er ten minste twee praktische manifestaties van haar natuur en functie:
1. De geestelijke impuls en filosofische druk die van religie uitgaan, brengen de mens er vaak toe zijn waardering van morele waarden rechtstreeks naar buiten te projecteren op de aangelegenheden van zijn medemensen—de ethische reactie van de religie.
2. Religie creëert voor het menselijk bewustzijn een vergeestelijkte bewustheid van de goddelijke realiteit, gegrond op, en door geloof ontleend aan, voorafgaande opvattingen van morele waarden, en gecoördineerd met daarop gesuperponeerde voorstellingen van geestelijke waarden. Religie wordt daardoor een criticus van de aangelegenheden van de sterfelijke mens, een vorm van verheerlijkt moreel vertrouwen op en in de werkelijkheid, de hogere werkelijkheden in de tijd en de bestendiger werkelijkheden van de eeuwigheid.
Het geloofsvertrouwen wordt de verbinding tussen het morele bewustzijn en de geestelijke opvatting van onvergankelijke werkelijkheid. Religie wordt de weg waarlangs de mens kan ontkomen aan de materiële beperkingen van de tijdelijke, natuurlijke wereld, en tot de verheven werkelijkheden van de eeuwige, geestelijke wereld kan geraken, door en volgens de techniek van het heil, de voortgaande morontia-transformatie.