◄ 101:2
Verhandeling 101
101:4 ►

De werkelijke natuur van religie

3. De kenmerken van religie

101:3.1

Religie is zo vitaal, dat ze blijft bestaan bij ontstentenis van scholing. Ze blijft in leven in weerwil van het feit dat zij bezoedeld is met onjuiste kosmologieën en onjuiste filosofische systemen; zij overleeft zelfs de verwarring van de metafysica. In en door alle historische lotswisselingen die de religie in de loop der geschiedenis heeft ondervonden heen, blijft immer datgene voortbestaan wat onmisbaar is voor de menselijke vooruitgang en overleving: het ethische geweten en het morele bewustzijn.

101:3.2

Geloofsinzicht, of geestelijke intuïtie, wordt u geschonken door het kosmische bewustzijn, in samenwerking met de Gedachtenrichter die het geschenk is van de Vader aan de mens. De geestelijke rede, zielsintelligentie, wordt u geschonken door de Heilige Geest, het geschenk van de Scheppende Geest aan de mens. Geestelijke filosofie, de kennis van geest-werkelijkheden, wordt u geschonken door de Geest van Waarheid, het gezamenlijke geschenk van de zelfschenking-Zonen aan de kinderen der mensen. En de coördinatie en onderlinge verbinding van deze geest-schenkingen vormen de mens tot een geest-persoonlijkheid qua potentiële bestemming.

101:3.3

Deze zelfde geest-persoonlijkheid nu, in primitieve en embryonale vorm, overleeft, als het bezit van de Richter, de natuurlijke dood in het vlees. Deze samengestelde entiteit, die zijn oorsprong heeft in geest in associatie met de menselijke ervaring, wordt door middel van de levende weg die de goddelijke Zonen hebben verschaft, in staat gesteld om (in de hoede van de Richter) het uiteenvallen te overleven van het materiële zelf van bewustzijn en materie, wanneer dit voorbijgaand deelgenootschap van het materiële en het geestelijke wordt ontbonden bij het ophouden van de vitale beweging.

101:3.4

Door religieus geloof openbaart zich de ziel van de mens en bewijst zij de potentiële goddelijkheid van haar wordende natuur door de karakteristieke wijze waarop zij de sterfelijke persoonlijkheid doet reageren op bepaalde moeilijke intellectuele posities en op bepaalde sociale omstandigheden die hem danig op de proef stellen. Echt geestelijk geloof (een waarlijk moreel bewustzijn) openbaart zich doordat het:

101:3.5

1. zorgt dat de ethiek en de moraal vooruitgang boeken ondanks inherente, tegenwerkende dierlijke neigingen;

101:3.6

2. een verheven vertrouwen in de goedheid van God voortbrengt, zelfs ten overstaan van bittere teleurstelling en verpletterende nederlagen;

101:3.7

3. grote innerlijke moed en sterk vertrouwen teweegbrengt ondanks natuurlijke tegenspoed en fysieke rampen;

101:3.8

4. onbegrijpelijke evenwichtigheid en sterkende kalmte tentoonspreidt, niettegenstaande verbijsterende ziekten en zelfs intens lichamelijk lijden;

101:3.9

5. mysterieuze evenwichtigheid en gelijkmoedigheid van de persoon in stand houdt, ondanks mishandeling en schreeuwend onrecht;

101:3.10

6. een goddelijk vertrouwen bewaart in de uiteindelijke overwinning, in weerwil van de wreedheden van een ogenschijnlijk blind noodlot en de klaarblijkelijk totale onverschilligheid van natuurkrachten voor het welzijn van de mens;

101:3.11

7. volhardt in een onwankelbaar geloof in God, ondanks alle tegengestelde bewijsvoeringen van de logica, en met succes alle andere intellectuele spitsvondigheden weerstaat;

101:3.12

8. een onversaagd geloof in de overleving van de ziel aan de dag blijft leggen, ongeacht de misleidende onderrichtingen van een valse wetenschap en ongeacht de zo overtuigend lijkende waanideeën van een ondeugdelijke filosofie;

101:3.13

9. blijft leven en zegeviert, ongeacht de zwaardrukkende overbelasting van de gecompliceerde en eenzijdige beschavingen van de moderne tijd;

101:3.14

10. bijdraagt tot het voortbestaan van het altruïsme in weerwil van menselijke zelfzucht, sociale onenigheden, industriële hebzucht en politieke onevenwichtigheden;

101:3.15

11. standvastig vasthoudt aan een verheven geloof in de eenheid van het universum en in goddelijke leiding, ongeacht de verbijsterende aanwezigheid van het kwaad en de zonde;

101:3.16

12. steeds doorgaat God te vereren in weerwil van alles en iedereen. Durft te zeggen: ‘Zelfs al doodt hij mij, toch zal ik hem dienen.’

101:3.17

Wij weten dus aan de hand van drie verschijnselen dat een goddelijke geest of geesten in de mens wonen: ten eerste door persoonlijke ervaring—religieus geloof; ten tweede, door openbaring—persoonlijke openbaring en openbaring aan het menselijk geslacht; en ten derde doordat hij zulke verbazingwekkende, buitengewone en onnatuurlijke reacties aan de dag legt op zijn materiële omgeving als wij hebben toegelicht in de voorgaande opsomming van twaalf geest-gelijke prestaties ten overstaan van de feitelijke, benarde omstandigheden in het echte menselijke bestaan. En er zijn er nog meer.

101:3.18

Juist deze vitale, krachtige geloofsprestatie in het domein der religie geeft de sterfelijke mens het recht te bevestigen dat hij in het persoonlijk bezit is van religieuze ervaring, de schenking die de bekroning is van de menselijke natuur, en dat deze religeuze ervaring een geestelijke realiteit is.


◄ 101:2
 
101:4 ►