◄ 10:4
Verhandeling 10
10:6 ►

De Paradijs-Triniteit

5. Functies van de Triniteit

10:5.1

De persoonlijke Godheden hebben eigenschappen, doch het is niet zeer consequent om van de Triniteit te zeggen dat zij eigenschappen heeft. Het is juister om deze associatie van goddelijke wezens te beschouwen als in het bezit van functies, zoals de toepassing van gerechtigheid, verschillende instellingen ten opzichte van totaliteiten, coördinatieve activiteit, en kosmische albeheersing. Deze functies zijn actief allerhoogst, ultiem en (binnen de begrenzingen van de Godheid) absoluut, waar het alle levende werkelijkheden van persoonlijkheidswaarde betreft.

10:5.2

De functies van de Paradijs-Triniteit zijn niet enkel de som van de blijkbare goddelijkheid die de Vader bezit, plus die gespecialiseerde eigenschappen die uniek zijn in het persoonlijk bestaan van de Zoon en de Geest. De Triniteitsassociatie van de drie Paradijs-Godheden heeft tot gevolg de evolutie, de resultering en het als godheid verschijnen van nieuwe begrippen, waarden, krachten, en capaciteiten voor universele openbaring, handeling, en bestuur. Levende associaties, menselijke families, sociale groepen, of de Paradijs-Triniteit, vermeerderen zich niet volgens een eenvoudige rekenkundige optelling. Het potentieel van een groep is altijd veel meer dan de enkele optelsom van de eigenschappen van de individuen die de groep vormen.

10:5.3

De Triniteit handhaaft een unieke instelling als de Triniteit ten opzichte van het ganse universum van verleden, heden en toekomst. De functies van de Triniteit kunnen dan ook het best beschouwd worden in verband met de universum-instellingen van de Triniteit. Deze instellingen zijn simultaan en kunnen meervoudig zijn ten aanzien van iedere afzonderlijke situatie of gebeurtenis:

10:5.4

1. De instelling ten opzichte van het Eindige. De maximale zelfbeperking van de Triniteit is haar instelling ten opzichte van het eindige. De Triniteit is niet een persoon, en evenmin is de Allerhoogste uitsluitend een personalisatie van de Triniteit, maar de Allerhoogste komt het dichtst bij een kracht-persoonlijkheid-focalisering van de Triniteit, die door eindige schepselen kan worden begrepen. Vandaar dat de Triniteit in verband met het eindige soms wordt aangeduid als de Triniteit van Allerhoogste Macht.

10:5.5

2. De instelling ten aanzien van het Absoniete. De Paradijs-Triniteit heeft zorg voor die niveaus van bestaan die meer dan eindig, doch minder dan absoluut zijn, en deze verhouding wordt somtijds aangeduid als de Triniteit van de Ultimiteit. Noch de Ultieme, noch de Allerhoogste zijn geheel representatief voor de Paradijs-Triniteit, maar in beperkte zin en op hun respectieve niveau, schijnt elk van hen de Triniteit te vertegenwoordigen gedurende de voorpersoonlijke era’s van de ontwikkeling van experiëntiële macht.

10:5.6

3. De Absolute instelling van de Paradijs-Triniteit is in verband met absolute bestaansvormen en culmineert in de activiteit van de totale Godheid.

10:5.7

De Oneindige Triniteit houdt de coördinatieve werking in van alle drieënigheidsrelaties van de Eerste Bron en Centrum—niet-vergoddelijkte zowel als vergoddelijkte—en is derhalve voor persoonlijkheden zeer moeilijk te bevatten. Wanneer ge nadenkt over de Triniteit als oneindig, moet ge niet aan de zeven drieënigheden voorbijgaan: door deze kunnen bepaalde moeilijkheden voor het begrip worden vermeden, en zekere paradoxen ten dele worden opgelost.

10:5.8

Doch ik beschik niet over de taal die mij in staat zou stellen de volle waarheid en de eeuwige betekenis van de Paradijs-Triniteit, en de aard van de nimmer eindigende onderlinge associatie van de drie wezens van oneindige volmaaktheid, duidelijk te maken aan het beperkte menselijke bewustzijn.


◄ 10:4
 
10:6 ►