◄ 10:2
Verhandeling 10
10:4 ►

De Paradijs-Triniteit

3. De drie personen der Godheid

10:3.1

Niettegenstaande het feit dat er slechts één Godheid is, zijn er drie positieve, goddelijke personalisaties van de Godheid. Met betrekking tot de schenking aan de mens van de goddelijke Richters sprak de Vader: ‘Laat ons de sterfelijke mens maken naar ons eigen beeld.’ In de geschriften van Urantia komt deze verwijzing naar de daden en de werken van de meervoudige Godheid herhaaldelijk voor, waaruit duidelijk de erkenning blijkt van het bestaan en de werkzaamheid van de drie Bronnen en Centra.

10:3.2

Ons wordt geleerd dat de Zoon en de Geest dezelfde en gelijke betrekkingen onderhouden met de Vader in de associatie van de Triniteit. In de eeuwigheid en als Godheden is dit ongetwijfeld het geval, maar in de tijd en als persoonlijkheden onthullen zij zeker betrekkingen van zeer uiteenlopende natuur. Wanneer men vanuit het Paradijs naar de universa kijkt, schijnen deze betrekkingen inderdaad sterk op elkaar te lijken, maar gezien vanuit de gebieden der ruimte blijken zij geheel verschillend te zijn.

10:3.3

De goddelijke Zonen zijn inderdaad het ‘Woord van God,’ maar de kinderen van de Geest zijn waarlijk de ‘Daad van God.’ God spreekt door de Zoon en handelt met de Zoon door de Oneindige Geest, terwijl de Zoon en de Geest in alle activiteiten in het universum op voortreffelijke wijze broederlijk zijn, en als twee gelijkwaardige broeders arbeiden, met bewondering en liefde voor een geëerde en goddelijk geëerbiedigde gemeenschappelijke Vader.

10:3.4

De Vader, de Zoon en de Geest zijn zeker gelijk in natuur, van dezelfde orde in wezen, maar er bestaan onmiskenbare verschillen in hun universum-verrichtingen, en wanneer zij alléén handelen, is iedere persoon van de Godheid blijkbaar beperkt in absoluutheid.

10:3.5

Voordat de Universele Vader zichzelf uit eigen wil ontdeed van de persoonlijkheid, vermogens en eigenschappen die de Zoon en de Geest vormen, schijnt hij (filosofisch beschouwd) een ongekwalificeerde, absolute en oneindige Godheid geweest te zijn. Doch zulk een theoretische Eerste Bron en Centrum zonder Zoon zou in geen enkele betekenis van het woord beschouwd kunnen worden als de Universele Vader; vaderschap is niet reëel zonder zoonschap. Voorts moet de Vader, om absoluut geweest te zijn in een totale zin, op een bepaald eeuwig ver tijdstip, alleen hebben bestaan. Hij heeft echter nooit zulk een solitair bestaan gekend: de Zoon en de Geest zijn beiden voor eeuwig coëxistent met de Vader. De Eerste Bron en Centrum is altijd geweest, en zal immer zijn, de eeuwige Vader van de Oorspronkelijke Zoon, en, tezamen met de Zoon, de eeuwige voorzaat van de Oneindige Geest.

10:3.6

Wij bemerken dat de Vader zich van alle rechtstreekse manifestaties van absoluutheid heeft ontdaan, behalve van absoluut vaderschap en absoluut wilsvermogen. Wij weten niet of wilsvermogen een onvervreemdbare eigenschap is van de Vader; wij kunnen slechts waarnemen dat hij zich niet heeft ontdaan van wilsvermogen. Zulk een oneindigheid van wil moet eeuwig inherent zijn geweest in de Eerste Bron en Centrum.

10:3.7

Met het verlenen van absoluutheid van persoonlijkheid aan de Eeuwige Zoon ontkomt de Universele Vader aan de kluisters van persoonlijkheidsabsolutisme, maar door dit te doen, neemt hij een stap die het hem voor altijd onmogelijk maakt om alléén te handelen, als de absolute persoonlijkheid. En met de uiteindelijke personalisatie van de coëxistente Godheid—de Vereend Handelende Geest—ontstaat vervolgens de doorslaggevende trinitaire onderlinge afhankelijkheid van de drie goddelijke persoonlijkheden ten aanzien van de totaliteit van het functioneren van de Godheid in absolute zin.

10:3.8

God is de Absolute Vader van alle persoonlijkheden in het universum van universa. De Vader is persoonlijk absoluut in vrijheid van handelen, maar in de universa in tijd en ruimte, die gemaakt zijn, nu gemaakt worden en nog gemaakt zullen worden, is de Vader niet waarneembaar absoluut als totale Godheid, behalve in de Paradijs-Triniteit.

10:3.9

De Eerste Bron en Centrum functioneert buiten Havona in de waarneembare universa als volgt:

10:3.10

1. als schepper, door de Schepper-Zonen, zijn kleinzoons;

10:3.11

2. als beheerser, door het zwaartekrachtcentrum van het Paradijs;

10:3.12

3. als geest, door de Eeuwige Zoon;

10:3.13

4. als bewustzijn, door de Vereende Schepper;

10:3.14

5. als Vader onderhoudt hij vaderlijk contact met alle schepselen door zijn persoonlijkheidscircuit;

10:3.15

6. als persoon handelt hij in de hele schepping rechtstreeks door zijn exclusieve fragmenten—in de sterfelijke mens door de Gedachtenrichters;

10:3.16

7. als totale Godheid functioneert hij alleen in de Paradijs-Triniteit.

10:3.17

Al dit prijsgeven en delegeren van zijn jurisdictie heeft de Universele Vader geheel vrijwillig gedaan, en zich zelf opgelegd. De alvermogende Vader neemt doelbewust deze beperkingen van zijn gezag in het universum op zich.

10:3.18

De Eeuwige Zoon lijkt in alle geestelijke opzichten te functioneren als één met de Vader, behalve in de schenkingen van de Godsfragmenten en in andere voorpersoonlijke activiteiten. De Zoon is evenmin nauw geïdentificeerd met de verstandelijke activiteiten van materiële schepselen, noch met de energie-activiteiten in de materiële universa. Als absolute functioneert de Zoon als persoon, en alleen in het domein van het geestelijke universum.

10:3.19

De Oneindige Geest is verbazingwekkend universeel en ongelooflijk veelzijdig in al zijn verrichtingen. Hij werkt in de sferen van het bewustzijn, van de materie en van de geest. De Vereend Handelende Geest vertegenwoordigt de Vader-Zoon-associatie, maar hij functioneert ook als zichzelf. Hij is niet rechtstreeks betrokken bij de fysische zwaartekracht, bij de geestelijke zwaarte-kracht, of bij het persoonlijkheidscircuit, maar hij neemt min of meer deel aan alle andere activiteiten in het universum. Hoewel hij blijkbaar afhankelijk is van drie existentiële, absolute vormen van beheersing door zwaartekracht, lijkt de Oneindige Geest zelf drie vormen van superbeheersing uit te oefenen. Deze drievoudige gave wordt op velerlei wijze gebruikt om zelfs de manifestaties van primaire krachten en energieën te transcenderen en schijnbaar te neutraliseren, helemaal tot aan de superultieme grenzen van absoluutheid toe. In bepaalde situaties gaan deze superbeheersingen op absolute wijze zelfs de primaire manifestaties van de kosmische realiteit te boven.


◄ 10:2
 
10:4 ►