◄ 0:2
Voorwoord
0:4 ►

Voorwoord

III. De Eerste Bron en Centrum

0:3.1

De totale, oneindige werkelijkheid is existentieel in zeven fasen en als zeven gelijkwaardige Absoluten:

0:3.2

1. de Eerste Bron en Centrum;

0:3.3

2. de Tweede Bron en Centrum;

0:3.4

3. de Derde Bron en Centrum;

0:3.5

4. het Paradijs-Eiland;

0:3.6

5. het Godheid-Absolute;

0:3.7

6. het Universeel Absolute;

0:3.8

7. het Ongekwalificeerd Absolute.

0:3.9

God, als eerste Bron en Centrum, is primair met betrekking tot de totale werkelijkheid—onvoorwaardelijk. De Eerste Bron en Centrum is zowel oneindig als eeuwig en wordt derhalve slechts door wilsvermogen beperkt of bepaald.

0:3.10

God—de Universele Vader—is de persoonlijkheid van de Eerste Bron en Centrum en onderhoudt als zodanig persoonlijke betrekkingen van oneindige beheersing met alle gelijke en ondergeschikte bronnen en centra. Deze beheersing is persoonlijk en oneindig in potentieel, ook al functioneert zij in actualiteit wellicht nimmer, dankzij de volmaaktheid van functioneren van deze gelijke en ondergeschikte bronnen en centra en persoonlijkheden.

0:3.11

De Eerste Bron en Centrum is derhalve primair in alle domeinen: het vergoddelijkte en het niet-vergoddelijkte, het persoonlijke en het onpersoonlijke, het actuele en het potentiële, het eindige en het oneindige. Geen ding of wezen, geen relativiteit of finaliteit bestaat, tenzij in directe of indirecte betrekking tot, en afhankelijkheid van, het primaat van de Eerste Bron en Centrum.

0:3.12

De Eerste Bron en Centrum staat als volgt in betrekking tot het universum:

0:3.13

1. De zwaartekrachten van de materiële universa convergeren in het zwaartekrachtcentrum aan de onderzijde van het Paradijs. Dit is dan ook de reden waarom de geografische locatie van zijn persoon eeuwig onveranderlijk is in een absolute betrekking tot het kracht-energiecentrum van de onderzijde, het materiële vlak, van het Paradijs. De absolute persoonlijkheid van de Godheid bestaat echter op de bovenzijde, het geestelijke vlak, van het Paradijs.

0:3.14

2. De bewustzijnskrachten convergeren in de Oneindige Geest, het differentiële en divergerende kosmische bewustzijn in de Zeven Meester-Geesten; het feitelijk wordende bewustzijn van de Allerhoogste convergeert als tijd-ruimte-ervaring in Majeston.

0:3.15

3. De geest-krachten van het universum convergeren in de Eeuwige Zoon.

0:3.16

4. De onbeperkte capaciteit tot godheidshandelen zetelt in het Godheid-Absolute.

0:3.17

5. De onbeperkte capaciteit tot oneindigheidsreactie bestaat in het Ongekwalificeerd Absolute.

0:3.18

6. De twee Absoluten—het Gekwalificeerde en het Ongekwalificeerde—worden gecoördineerd en verenigd in en door het Universeel Absolute.

0:3.19

7. De potentiële persoonlijkheid van een evolutionair moreel wezen en van ieder ander moreel wezen heeft haar centrum in de persoonlijkheid van de Universele Vader.

0:3.20

De WERKELIJKHEID, zoals eindige wezens deze begrijpen, is gedeeltelijk, relatief en vaag. Het maximum aan Godheidsrealiteit dat geheel begrijpelijk is voor eindige evolutionaire wezens, is omvat in de Allerhoogste. Niettemin zijn er voorafgaande, eeuwige werkelijkheden, boveneindige realiteiten die de voorzaten zijn van deze Allerhoogste Godheid der evolutionaire tijd-ruimte-schepselen. Bij onze pogingen om de oorsprong en natuur van de universele realiteit te beschrijven, zijn wij genoodzaakt gebruik te maken van de redeneertrant van tijd en ruimte teneinde het niveau van het eindige bewustzijn te bereiken. Derhalve moeten vele gebeurtenissen die in de eeuwigheid gelijktijdig plaatsvinden, hier als opeenvolgende verrichtingen worden voorgesteld.

0:3.21

Zoals een schepsel in tijd en ruimte de oorsprong en differentiatie van de Werkelijkheid zou beschouwen, bereikte de eeuwige, oneindige IK BEN Godheidsbevrijding uit de kluisters van de ongekwalificeerde oneindigheid door de uitoefening van zijn inherente, eeuwige vrije wil, en dit losmaken uit de ongekwalificeerde oneindigheid bracht de eerste absolute goddelijkheidsspanning teweeg. Deze spanning door oneindigheidsdifferentie wordt opgeheven door het Universeel Absolute, dat functioneert als vereniger en coördinator van de dynamische oneindigheid van de Totale Godheid en de statische oneindigheid van het Ongekwalificeerd Absolute.

0:3.22

In deze oorspronkelijke verrichting bereikte de theoretische IK BEN de verwezenlijking van persoonlijkheid door de Eeuwige Vader te worden van de Oorspronkelijke Zoon, terwijl hij tegelijkertijd de Eeuwige Bron werd van het Paradijs-Eiland. Coëxistent met de differentiatie van de Zoon van de Vader, en in aanwezigheid van het Paradijs, verschenen de persoon van de Oneindige Geest en het centrale universum Havona. Met het verschijnen van coëxistente persoonlijke Godheid, de Eeuwige Zoon en de Oneindige Geest, ontkwam de Vader, als persoonlijkheid, aan verspreiding door het gehele potentieel van de Totale Godheid, hetwelk anders onvermijdelijk zou zijn geweest. Vanaf dit ogenblik is het alleen in Triniteitsverband met zijn twee Godheid-gelijken dat de Vader het ganse Godheidspotentieel vervult, terwijl de experiëntiële Godheid in toenemende mate wordt geactualiseerd op de goddelijkheidsniveaus van het Allerhoogste, Ultieme en Absolute bewind.

0:3.23

De voorstelling van de IK BEN is een filosofische concessie onzerzijds aan het aan tijd gebonden, door de ruimte gekluisterde, eindige bewustzijn van de mens, aan het feit dat schepselen onmogelijk eeuwigheidsbestaansvormen kunnen begrijpen—niet-beginnende, niet-eindigende werkelijkheden en betrekkingen. Voor het schepsel in tijd en ruimte moeten alle dingen een begin hebben, met als enige uitzondering het ENE ONVEROORZAAKTE—de oer-oorzaak van alle oorzaken. Daarom voeren wij voor dit filosofische waarde-niveau de voorstelling van de IK BEN in, waarbij wij terzelfdertijd alle schepselen onderrichten dat de Eeuwige Zoon en de Oneindige Geest mede-eeuwig zijn met de IK BEN; met andere woorden, dat er nooit een tijd is geweest dat de IK BEN niet de Vader was van de Zoon en, met deze, van de Geest.

0:3.24

De Oneindige wordt gebruikt als denotatie van de volheid—de finaliteit—die door het primaat van de Eerste Bron en Centrum wordt geïmpliceerd. De theoretische IK BEN is een schepsel-filo-sofische denotatie van de ‘oneindigheid van wil,’ maar de Oneindige is een actueel waarde-niveau dat de eeuwigheidsconnotatie vormt van de ware oneindigheid van de absolute, ongekluisterde vrije wil van de Universele Vader. Deze voorstelling wordt soms aangeduid als de Oneindige Vader.

0:3.25

De verwarring die bij wezens van alle orden, hoog en laag, ontstaat wanneer zij trachten de Oneindige Vader te ontdekken, is voor een groot deel inherent aan de beperkingen van hun begripsvermogen. Het absolute primaat van de Universele Vader is niet zichtbaar op niveaus beneden het oneindige; het is derhalve waarschijnlijk dat alleen de Eeuwige Zoon en de Oneindige Geest de Vader waarlijk kennen als een oneindigheid; alle andere persoonlijkheden kunnen dit begrip alleen in geloof aannemen.


◄ 0:2
 
0:4 ►