◄ 0:1
Voorwoord
0:3 ►

Voorwoord

II. God

0:2.1

Evoluerende sterfelijke schepselen ervaren een onweerstaanbare behoefte om hun eindige voorstellingen van God in symbolen uit te drukken. ’s Mensen besef van morele verplichting en zijn geestelijke idealisme vertegenwoordigen een waarde-niveau—een experiëntiële realiteit—dat zich moeilijk laat symboliseren.

0:2.2

Kosmisch besef impliceert de erkenning van een Eerste Oorzaak, de enige realiteit die niet veroorzaakt is. God, de Universele Vader, functioneert op drie Godheidspersoonlijkheidsniveaus van suboneindige waarde en relatieve goddelijkheidsuitdrukking:

0:2.3

1. voorpersoonlijk—zoals in het dienstbetoon van de Vader-fragmenten als de Gedachtenrichters;

0:2.4

2. persoonlijk—zoals in de evolutionaire ervaring van geschapen en door voortplanting verwekte wezens;

0:2.5

3. bovenpersoonlijk—zoals in de geresulteerde bestaansvormen van bepaalde absoniete wezens en wezens die met dezen zijn geassocieerd.

0:2.6

GOD is een woordsymbool dat alle personalisaties van de Godheid aanduidt. Deze term vraagt om een andere definitie op ieder persoonlijk niveau van Godheidsfunctie en moet binnen elk van deze niveaus nog nader worden gedefinieerd, daar hij gebruikt kan worden ter aanduiding van de diverse gelijkwaardige en ondergeschikte personalisaties van de Godheid; bijvoorbeeld de Schepper-Zonen uit het Paradijs—de vaders van de plaatselijke universa.

0:2.7

De term God, zoals wij deze gebruiken, kan worden begrepen:

0:2.8

uit de benaming—zoals God de Vader;

0:2.9

uit het verband—zoals wanneer de term wordt gebruikt in de bespreking van een bepaald godheidsniveau of een bepaalde godheidsassociatie. In geval van onzekerheid aangaande de exacte interpretatie van het woord God, verdient het aanbeveling het op te vatten als aanduiding van de persoon van de Universele Vader.

0:2.10

De term God duidt altijd op persoonlijkheid. Godheid verwijst soms wel, soms niet naar goddelijkheidspersoonlijkheden.

0:2.11

Het woord GOD wordt in deze verhandelingen met de volgende betekenissen gebruikt:

0:2.12

1. God de Vader—Schepper, Beheerser en Handhaver. De Universele Vader, de Eerste Persoon van de Godheid.

0:2.13

2. God de Zoon—Mede-Schepper, Geest-Beheerser, en Geestelijk Bestuurder. De Eeuwige Zoon, de Tweede Persoon van de Godheid.

0:2.14

3. God de Geest—de Vereend Handelende Geest, de Universele Integreerder, en Schenker van Bewustzijn. De Oneindige Geest, de Derde Persoon van de Godheid.

0:2.15

4. God de Allerhoogste—de zich actualiserende of evoluerende God van tijd en ruimte. De persoonlijke Godheid die associatief het tijd-ruimte-experiëntieel bereiken van schepsel-Schepper-identiteit verwezenlijkt. De Allerhoogste ervaart persoonlijk het bereiken van Godheids-eenheid als de evoluerende, experiëntiële God van de evolutionaire schepselen in tijd en ruimte.

0:2.16

5. God de Zevenvoudige—Godheidspersoonlijkheid overal waar deze daadwerkelijk functioneert in tijd en ruimte. De persoonlijke Paradijs-Godheden en hun scheppende deelgenoten die binnen en buiten de grenzen van het centrale universum functioneren, en kracht-persoonlijkheid worden als de Allerhoogste op het eerste schepselniveau van de verenigende Godheidsopenbaring in tijd en ruimte. Dit niveau, het groot universum, is de sfeer van de afdaling in tijd en ruimte van Paradijs-persoonlijkheden, in wederkerige associatie met de opklimming in tijd en ruimte van evolutionaire schepselen.

0:2.17

6. God de Ultieme—de resulterende God van de supertijd en de getranscendeerde ruimte. Het tweede experiëntiële niveau van verenigende Godheidsmanifestatie. God de Ultieme impliceert de bereikte verwezenlijking van tot synthese gebrachte absoniet-bovenpersoonlijke, tijd en ruimte getranscendeerd hebbende, geresulteerd-experiëntiële waarden, gecoördineerd op finale creatieve niveaus van Godheidswerkelijkheid.

0:2.18

7. God de Absolute—de experiëntieel wordende God van getranscendeerde bovenpersoonlijke waarden en goddelijkheidsbetekenissen, die nu existentieel is als het Godheid-Absolute. Dit is het derde niveau der verenigende uitdrukking en uitbreiding van de Godheid. Op dit bovencreatieve niveau ervaart de Godheid uitputting van het personaliseerbare potentieel, wordt geconfronteerd met volledigheid van goddelijkheid en ondergaat ontlediging van het vermogen om zich te openbaren aan opeenvolgende, progressieve niveaus van personalisatie-als-anderen. Nu ziet de Godheid zich geconfronteerd met het Ongekwalificeerd Absolute, beroert dit en ervaart identiteit hiermede.


◄ 0:1
 
0:3 ►