◄ 91:0
Verhandeling 91
91:2 ►

De evolutie van het gebed

1. Het primitieve gebed

91:1.1

De functie van de vroege evolutionaire religie is het bewaren en versterken van de essentiële sociale, morele en geestelijke waarden die langzaam vorm aannemen. Deze missie van de religie wordt niet bewust door de mensheid nageleefd, doch wordt hoofdzakelijk verwezenlijkt door de werking van het gebed. De praktijk van het bidden vormt de ongewilde maar niettemin persoonlijke en collectieve inspanning van een groep om dit behoud van hoge waarden zeker te stellen (te actualiseren). Als het gebed er hen niet voor zou behoeden, zouden alle heilige dagen spoedig terugvallen tot de status van gewone vacantiedagen.

91:1.2

De religie en haar instrumenten, waarvan het gebed de belangrijkste is, zijn alleen verbonden met de waarden die algemeen sociaal erkend worden, door de groep worden bekrachtigd. Wanneer de primitieve mens dus trachtte zijn lagere emoties te bevredigen of volstrekt zelfzuchtige ambities te verwerkelijken, werd hij beroofd van de vertroosting der religie en de bijstand van het gebed. Als het individu trachtte iets asociaals te doen, moest hij hulp zoeken bij de niet-religieuze magie, zijn toevlucht nemen tot tovenaars, en zo de hulp van het gebed verliezen. Het gebed werd daarom reeds zeer vroeg een machtige promotor van de sociale evolutie, morele vooruitgang en geestelijke verworvenheden.

91:1.3

Het primitieve denken was echter noch logisch, noch consequent. De vroege mens begreep niet dat materiële zaken niet tot het gebied van het gebed behoren. Deze eenvoudige zielen volgden de redenering dat voedsel, onderdak, regen, wild en andere materiële goederen het sociale welzijn vergrootten en daarom begonnen zij om deze materiële zegeningen te bidden. Hoewel dit een vervorming van het gebed betekende, werd de inspanning om deze materiële doelstellingen door sociale en ethische activiteiten te verwezenlijken er wel door bevorderd. Ofschoon de geestelijke waarden van een volk door deze prostitutie van het gebed werden verlaagd, werden zijn economische, sociale en ethische zeden er niettemin rechtstreeks door verheven.

91:1.4

Het bidden is alleen een monoloog in het primitiefste soort bewustzijn. Het wordt reeds vroeg een dialoog, en breidt zich al spoedig uit tot het niveau van godsverering door de groep. Het gebed is een teken dat de pre-magische bezweringen van de primitieve religie zijn geëvolueerd tot het niveau waar het menselijke denken de realiteit erkent van weldoende krachten of wezens, die in staat zijn sociale waarden te verhogen en morele idealen uit te breiden, en verder, dat deze invloeden bovenmenselijk zijn en losstaan van het ego van de mens die zich bewust is van zichzelf en van zijn mede-stervelingen. Het ware gebed verschijnt daarom pas wanneer het instrument van religieuze bijstand als persoonlijk wordt gevisualiseerd.

91:1.5

Het gebed heeft weinig verband met animisme, doch animistische opvattingen kunnen naast opkomende religieuze gevoelens voorkomen. Vaak hebben religie en animisme een totaal verschillende oorsprong gekend.

91:1.6

Bij die stervelingen die niet bevrijd zijn van de primitieve knechting door vrees, bestaat er een reëel gevaar dat alle gebed tot een ziekelijk gevoel van zonde leidt, tot ongerechtvaardigde overtuigingen van werkelijke of ingebeelde schuld. In de moderne tijd is het echter niet waarschijnlijk dat veel mensen voldoende tijd in gebed zullen doorbrengen om tot zulk schadelijk tobben over hun onwaardigheid of zondigheid te vervallen. De gevaren die het gevolg zijn van de vervorming en de pervertering van het gebed, bestaan uit onwetendheid, bijgeloof, verstarring, vermindering van levenskracht, materialisme en fanatisme.


◄ 91:0
 
91:2 ►