◄ 68:1
Verhandeling 68
68:3 ►

De dageraad der beschaving

2. Factoren in de sociale vooruitgang

68:2.1

De geciviliseerde samenleving is het resultaat van de vroege inspanningen van de mens om zijn afkeer van isolement te overwinnen. Dit betekende echter niet per definitie dat er onderlinge genegenheid bestond, en de wilde staat waarin bepaalde primitieve groepen zich thans nog bevinden, laat duidelijk zien via welke fasen de vroege stammen zijn opgekomen. Maar ook al botsen en vechten de individuen binnen een civilisatie met elkaar, en ook al lijkt de civilisatie zelf een onsamenhangend geheel van worsteling en strijd, toch geeft zij blijk van welgemeende inspanning en niet van de dodelijke eentonigheid van stagnatie.

68:2.2

Ofschoon het intelligentieniveau een belangrijke rol heeft gespeeld in het tempo van de culturele vooruitgang, is de samenleving wezenlijk bedoeld om het risico-element in de levenswijze van het individu te verminderen, en zijn haar vorderingen gelijk op gegaan met het tempo waarin zij erin is geslaagd pijn te verminderen en het genotselement in het leven te vergroten. Zo drukt de gehele samenleving zich langzaam vooruit naar het bestemmingsdoel—ondergang of overleving—afhankelijk van het feit of dat doel bestaat uit zelfbehoud of de eigen bevrediging. Zelfbehoud doet een samenleving ontstaan, terwijl overmatige bevrediging van de eigen begeerten de civilisatie te gronde richt.

68:2.3

De samenleving heeft betrekking op zelfbestendiging, zelfbehoud en bevrediging van het zelf, maar de zelfverwerkelijking van de mens is het waard het directe doel van vele culturele groeperingen te worden.

68:2.4

Het kudde-instinct van de natuurlijke mens is een ontoereikende verklaring voor de ontwikkeling van een sociale organisatie zoals nu op Urantia bestaat. Hoewel dit aangeboren kudde-instinct ten grondslag ligt aan de menselijke samenleving, is veel van de saamhorigheid der mensen een verworvenheid. Twee grote invloeden die ertoe hebben bijgedragen dat de mensen zich reeds vroeg verenigden, waren honger en geslachtelijke liefde: deze instinctieve driften deelt de mens met de dierenwereld. Twee andere emoties die de menselijke wezens samendreven en hen bij elkaar hielden waren ijdelheid en vrees, meer in het bijzonder de angst voor geesten.

68:2.5

De geschiedenis is niet meer dan het verslag van de eeuwenlange strijd van de mens om voedsel. primitieve mens dacht alleen na wanneer hij honger had; het bewaren van voedsel was zijn eerste zelfverloochening, zijn eerste zelfdiscipline. Toen de samenleving zich ontwikkelde, was honger naar voedsel niet langer de enige stimulans tot onderlinge samenwerking. Talrijke andere soorten honger, het besef van uiteenlopende behoeften, hebben alle geleid tot een nauwere verbondenheid van het mensdom. Maar tegenwoordig is de samenleving topzwaar door de vermeende menselijke behoeften die haar overwoekeren. De westerse beschaving van de twintigste eeuw gaat zwaar gebukt onder de enorme overdaad aan weelde en de buitensporige vermenigvuldiging van menselijke wensen en verlangens. De moderne samenleving ondergaat de spanning van een van de gevaarlijkste fasen van wijdvertakte onderlinge associaties en zeer gecompliceerde onderlinge afhankelijkheid.

68:2.6

Honger, ijdelheid en angst voor geesten oefenden hun sociale druk continu uit, maar seksuele bevrediging was van voorbijgaande aard en vond met tussenpozen plaats. De geslachtsdrift alléén spoorde primitieve mannen en vrouwen er niet toe aan om de zware lasten van een huishouding op zich te nemen. Het eerste gezinsleven was gebaseerd op de seksuele rusteloosheid van de man wanneer hij verstoken was van veelvuldige bevrediging, en op de toegewijde moederliefde van de vrouw, welke zij tot op zekere hoogte deelt met de vrouwtjes van alle hogere dieren. De aanwezigheid van een hulpeloze baby heeft het eerste onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke bezigheden bepaald: de vrouw moest een vaste woonplaats hebben waar zij de grond kon bewerken. En sinds de oudste tijden is de plaats waar de vrouw verbleef altijd als het thuis beschouwd.

68:2.7

Zo werd de vrouw reeds vroeg onmisbaar in het zich ontwikkelende sociale stelsel, niet zozeer vanwege de vluchtige seksuele passie als wel ten gevolge van de voedselbehoeften: zij was een onmisbare partner voor het zelfbehoud. Zij verschafte voedsel, was lastdier en een metgezellin die zwaar misbruikt kon worden zonder dat zij zich hevig verzette, en naast al deze aantrekkelijke eigenschappen, die zij had, was zij een immer aanwezig middel tot seksuele bevrediging.

68:2.8

Vrijwel alles wat in de beschaving van blijvende waarde is, heeft zijn wortels in het gezin. Het gezin was de eerste geslaagde vredesgroep waarin de man en de vrouw leerden hun onenigheden bij te leggen, terwijl ze tevens hun kinderen leerden vrede na te streven.

68:2.9

De functie van het huwelijk in de evolutie is het zekerstellen van de overleving van het ras, niet enkel de verwezenlijking van persoonlijk geluk; zelfbehoud en de voortplanting zijn de werkelijke oogmerken van het huisgezin. Bevrediging van het zelf is bijkomstig en niet wezenlijk, behalve als stimulans die de geslachtsgemeenschap zekerstelt. De natuur eist overleving, maar de kunsten van de civilisatie blijven de vreugden van het huwelijk en de genoegens van het gezinsleven vermeerderen.

68:2.10

Als wij ijdelheid ruimer opvatten en haar ook trots, ambitie en eergevoel laten omvatten, dan kunnen wij niet alleen zien hoe deze natuurlijke neigingen bijdragen tot het vormen van menselijke associaties, maar ook hoe zij de mensen bij elkaar houden, aangezien zulke gevoelens geen zin hebben zonder een gehoor waarvoor men kan paraderen. Al spoedig bracht ijdelheid andere emoties en impulsen mee, die een sociale arena nodig hadden waar zij zich konden vertonen en bevredigd konden worden. Deze groep emoties heeft het eerste begin van alle kunst en ceremoniën en alle vormen van sportieve spelen en wedstrijden doen ontstaan.

68:2.11

IJdelheid heeft in zeer sterke mate bijgedragen tot het ontstaan van de samenleving; ten tijde evenwel van deze openbaringen dreigt de oneerlijke wedijver van een verwaande generatie de ingewikkelde structuur van een zeer gespecialiseerde civilisatie geheel te overspoelen en te verzwelgen. De behoefte aan genot heeft reeds lang de plaats ingenomen van de behoefte aan voedsel: de gerechtvaardigde sociale oogmerken van het zelfbehoud veranderen snel in lage, bedreigende vormen van eigen bevrediging. Door de zucht tot zelfbehoud wordt de samenleving opgebouwd; de ongebreidelde zucht tot eigen bevrediging vernietigt de civilisatie onherroepelijk.


◄ 68:1
 
68:3 ►