◄ 185:0
Verhandeling 185
185:2 ►

Het gerechtelijk onderzoek door Pilatus

1. Pontius Pilatus

185:1.1

Indien Pontius Pilatus niet een redelijk goed landvoogd over de kleine provincies was geweest, zou Tiberius hem niet tien jaar lang hebben gehandhaafd als procurator van Judea. Maar hoewel hij een redelijk goede bestuurder was, was hij een lafaard in morele zaken. Als mens had hij niet het formaat om de aard van zijn taak als landvoogd van de Joden te begrijpen. Hij besefte niet dat deze Hebreeën een werkelijke religie hadden, een geloof waarvoor zij bereid waren te sterven, en dat overal door het rijk verspreid vele miljoenen Joden zich naar Jeruzalem richtten als het heiligdom van hun geloof, en het Sanhedrin respecteerden als de hoogste rechtbank op aarde.

185:1.2

Pilatus hield niet van de Joden, en deze diepgewortelde haat begon zich reeds vroeg te manifesteren. Van alle Romeinse provincies was Judea de moeilijkste om te besturen. Pilatus had nooit een werkelijk inzicht in de problemen die een rol speelden bij het besturen van de Joden, en had daarom al in het begin van zijn optreden als landvoogd een reeks bijna noodlottige, en welhaast suïcidale fouten gemaakt. Door deze blunders hadden de Joden dan ook zo’n macht over hem gekregen. Wanneer zij invloed wilden uitoefenen op zijn beslissingen, behoefden zij alleen maar met een opstand te dreigen om Pilatus spoedig te doen capituleren. En deze klaarblijkelijke weifelmoedigheid, ofwel gebrek aan morele moed van de procurator, was hoofdzakelijk te wijten aan zijn herinnering aan een aantal controversen die hij met de Joden had gehad, aangezien zij het in elk van deze gevallen van hem hadden gewonnen. De Joden wisten dat Pilatus bang voor hen was, dat hij vreesde zijn positie bij Tiberius te verliezen, en zij maakten bij talloze gelegenheden gebruik van deze wetenschap, dit zeer ten nadele van de gouverneur.

185:1.3

Dat hij niet in de gunst stond bij de Joden was het gevolg van een aantal ongelukkige aanvaringen. In de eerste plaats had hij hun diepgewortelde vooroordeel tegen alle beeltenissen, als symbolen van afgoderij, niet ernstig genomen. Daarom had hij zijn soldaten toegestaan Jeruzalem binnen te gaan zonder de beeltenis van Caesar van hun banieren te verwijderen, zoals de Romeinse soldaten onder zijn voorganger altijd hadden gedaan. Een grote deputatie van Joden maakte vijf dagen lang haar opwachting bij Pilatus en smeekte hem die beeltenissen van de militaire vaandels te verwijderen. Hij weigerde vierkant hun verzoek in te willigen en dreigde hen op staande voet ter dood te brengen. Pilatus, zelf een scepticus, begreep niet dat mensen met sterke religieuze gevoelens niet aarzelen om voor hun overtuiging te dood in te gaan: hij was dan ook ontzet toen deze Joden zich tartend voor zijn paleis opstelden, hun gelaat ter aarde bogen en hem lieten weten dat zij bereid waren te sterven. Pilatus besefte vervolgens dat hij een dreigement had geuit dat hij niet bereid was uit te voeren. Hij gaf toe, beval dat de beeltenissen op de vaandels van zijn soldaten in Jeruzalem verwijderd moesten worden en bemerkte vanaf die dag dat hij in grote mate afhankelijk was van de grillen van de Joodse leiders die op deze wijze zijn zwakke plek hadden ontdekt, namelijk dat hij dreigementen uitte die hij niet durfde uit te voeren.

185:1.4

Pilatus besloot daarop zijn verloren prestige te herwinnen en liet daarom de schilden van de keizer, die gewoonlijk bij de Caesarverering gebruikt werden, aan de muren van het paleis van Herodes in Jeruzalem bevestigen. Toen de Joden daartegen protesteerden, was hij niet te vermurwen. Toen hij weigerde gehoor te geven aan hun protesten, deden zij prompt een beroep op Rome, en de keizer beval even prompt de aanstootgevende schilden te verwijderen, waarna Pilatus nog minder aanzien genoot dan daarvoor.

185:1.5

Een ander geval dat hem de sterke afkeuring van de Joden had bezorgd, had zich voorgedaan toen hij het had gewaagd gelden uit de schatkist van de tempel te nemen om een nieuw aquaduct te bouwen ten behoeve van een betere watervoorziening van de miljoenen bezoekers in Jeruzalem ten tijde van de grote godsdienstige feesten. De Joden waren van oordeel dat alleen het Sanhedrin over de geldmiddelen van de tempel kon beschikken, en zij bleven krachtig protesteren bij Pilatus vanwege dit aanmatigende besluit. Zeker een twintigtal rellen en veel bloedvergieten waren het gevolg van deze beslissing. De laatste van deze ernstige uitbarstingen had te maken met het afslachten van een grote groep Galileeërs, juist terwijl zij hun godsdienstige plichten aan het altaar verrichtten.

185:1.6

Het is veelbetekenend dat terwijl deze weifelmoedige Romeinse heerser Jezus opofferde aan zijn vrees voor de Joden en ook om zijn eigen positie veilig te stellen, hij uiteindelijk werd afgezet vanwege de nodeloze slachting van Samaritanen in verband met de aanspraken van een valse Messias die troepen aanvoerde naar de berg Gerizim, waar volgens hem de tempelvaten begraven waren; er braken dan ook felle opstanden uit toen hij de geheime bergplaats van de heilige vaten niet kon blootleggen, zoals hij had beloofd. Ten gevolge van deze gebeurtenis beval de legaat van Syrië Pilatus terug te keren naar Rome. Tiberius stierf terwijl Pilatus naar Rome onderweg was, en hij werd niet opnieuw tot procurator van Judea benoemd. Hij zou zijn gevoelens van schuld en spijt over zijn toestemming tot de kruisiging van Jezus nooit geheel te boven komen. Toen hij geen gunst kon vinden in de ogen van de nieuwe keizer, trok hij zich terug naar de provincie Lausanne, waar hij vervolgens zelfmoord pleegde.

185:1.7

Claudia Procula, de vrouw van Pilatus, had veel over Jezus gehoord van haar kamenier uit Fenicië die in het evangelie van het koninkrijk geloofde. Na de dood van Pilatus werd Claudia een vooraanstaande figuur onder degenen die zich inzetten voor de verbreiding van de goede tijding.

185:1.8

Dit alles verklaart veel van wat er op deze tragische vrijdagochtend gebeurde. Het is niet moeilijk te begrijpen waarom de Joden het aandurfden Pilatus de wet voor te schrijven—hem om zes uur ’s ochtend lieten opstaan om Jezus te verhoren—en ook waarom zij niet aarzelden te dreigen hem bij de keizer aan te zullen klagen wegens verraad, als hij het zou wagen hun eis om Jezus ter dood te brengen, af te wijzen.

185:1.9

Een waardig Romeins landvoogd, die niet in nadelige verwikkelingen was geraakt met de oversten der Joden, zou deze bloeddorstige religieuze fanatici nooit hebben toegestaan om een man ter dood te brengen wiens onschuld aan hun valse beschuldigingen hij zelf had vastgesteld, en die hij zonder blaam had bevonden. Rome beging een grote blunder, een vergissing in aardse zaken met verstrekkende gevolgen, toen het de middelmatige Pilatus uitzond om Palestina te regeren. Tiberius had er beter aan gedaan wanneer hij de Joden de beste provinciale bestuurder in zijn hele rijk had gezonden.


◄ 185:0
 
185:2 ►