◄ 142:2
Verhandeling 142
142:4 ►

Het Pascha te Jeruzalem

3. De voorstelling van God

142:3.1

De twaalf apostelen, van wie de meesten naar de bespreking van het karakter van God hadden geluisterd, stelden Jezus die avond vele vragen over de Vader in de hemel. De antwoorden van de Meester op deze vragen kunnen het best worden weergegeven door de volgende samenvatting in moderne bewoordingen.

142:3.2

Jezus berispte de twaalf zachtmoedig toen hij, in het kort weergegeven, zei: Kennen jullie niet de overleveringen van Israel die betrekking hebben op de groei van de voorstelling van Jahweh, en weten jullie niet wat de Schrift onderricht aangaande het leerstuk van God? En vervolgens begon de Meester de apostelen te onderrichten inzake de evolutie van de Godsvoorstelling gedurende de gehele ontwikkelingsgang van het Joodse volk. Hij vestigde de aandacht op de navolgende fasen in de groei van de Godsidee:

142:3.3

1. Jahweh—de God van de Sinaï-stammen. Dit was de primitieve voorstelling van de Godheid die Mozes tot het hogere plan verhief van de Here God van Israel. De Vader in de hemel aanvaardt altijd de oprechte godsverering van zijn kinderen op aarde, hoe onrijp hun Godsbegrip ook moge zijn of onder welke naam zij zijn goddelijke natuur ook symboliseren.

142:3.4

2. De Hoogste. Deze voorstelling van de Vader in de hemel werd door Melchizedek aan Abraham verkondigd en werd vanuit Salem wijd verbreid door degenen die daarna geloofden in dit ruimere, meer omvattende begrip van de Godheid. Abraham en zijn broeder gingen weg uit Ur omdat daar de aanbidding van de zon werd ingevoerd, en zij kwamen tot het geloof in Melchizedeks leer van El Elyon—de Allerhoogste God. Hun samengestelde Godsvoorstelling was een mengeling van hun oudere ideeën uit Mesopotamië en de leer over de Hoogste.

142:3.5

3. El Shaddai. In deze vroege dagen vereerden vele Hebreeën El Shaddai, de Egyptische voorstelling van de God des hemels, waarover zij tijdens hun gevangenschap in het land van de Nijl hadden gehoord. Lang na de tijd van Melchizedek werden deze drie Godsbegrippen samengevoegd tot de leerstelling van de schepper-godheid, de Here God van Israel.

142:3.6

4. Elohim. Sinds de dagen van Adam is het onderricht over de Paradijs-Triniteit blijven bestaan. Herinneren jullie je niet hoe de Schrift begint met de verklaring: ‘In den beginne schiepen de Goden de hemelen en de aarde’? Dit geeft aan dat in de tijd toen dit geschrift werd opgesteld, het Triniteitsbegrip van drie Goden in één, vaste voet had gekregen in de religie van onze voorvaderen.

142:3.7

5. De Allerhoogste Jahweh. In de tijd van Jesaja waren deze geloofsopvattingen over God uitgegroeid tot de voorstelling van een Universele Schepper die tegelijk al-machtig en al-barmhartig was. En dit evoluerende en groeiende Godsbegrip verdrong in de religie van onze vaders praktisch alle eerdere ideeën van de Godheid.

142:3.8

6. De Vader in de hemel. En nu kennen wij God als onze Vader in de hemel. Ons onderricht brengt een religie waarin de gelovige een zoon van God is. Dit is het goede nieuws van het evangelie van het koninkrijk des hemels. Coëxistent met de Vader zijn de Zoon en de Geest, en de openbaring van de natuur en het dienstbetoon van deze Paradijs-Godheden zal steeds groeien en helderder worden in alle eindeloze eeuwen van de eeuwige geestelijke progressie van de opklimmende zonen van God. Te allen tijde en in alle eeuwen zal de ware godsverering van ieder mens—waar het diens individuele geestelijke vooruitgang betreft—door de inwonende geest erkend worden als eerbetoon aan de Vader in de hemel.

142:3.9

Nimmer tevoren waren de apostelen zo geschokt geweest als nu zij deze de groei van het Godsbegrip in het Joodse denken van vorige generaties zo uitvoerig hoorden verhalen: ze waren te verbijsterd om vragen te stellen. Terwijl zij zwijgend voor Jezus zaten, ging de Meester verder: ‘En jullie zouden deze waarheden hebben geweten indien jullie de Schrift hadden gelezen. Hebben jullie niet in Samuel gelezen waar staat: “En de toorn des Heren ontbrandde weer tegen Israel; Hij zette David tegen hen op en zeide: Ga, tel Israel en Juda.” En dit was niet vreemd omdat de kinderen Abrahams in de tijd van Samuel werkelijk geloofden dat Jahweh zowel het goede als het kwade schiep. Maar toen een latere schrijver deze gebeurtenissen verhaalde, toen het Joodse begrip aangaande de natuur van God gegroeid was, durfde hij Jahweh geen kwaad toe te dichten; daarom zei hij: “Satan keerde zich tegen Israel en zette David aan Israel te tellen.” Kunnen jullie niet inzien dat zulke verhalen in de Schrift duidelijk aantonen dat de voorstelling van de natuur van God bleef groeien van generatie op generatie?

142:3.10

‘Verder zouden jullie de groei in het begrip van de goddelijke wet opgemerkt moeten hebben, die volmaakt gelijke tred houdt met deze groeiende voorstellingen van goddelijkheid. Toen de kinderen Israels uit Egypte kwamen in de dagen voor de ruimere openbaring van Jahweh, hadden zij tien geboden die voor hen de wet vormden tot aan de tijd dat zij hun kamp hadden opgeslagen voor de Sinaï. En deze tien geboden waren:

142:3.11

‘1. Ge zult geen andere god vereren, want de Heer is een naijverig God.

142:3.12

‘2. Ge zult u geen gegoten goden maken.

142:3.13

‘3. Ge zult niet nalaten het feest van het ongezuurde brood te onderhouden.

142:3.14

‘4. Van al de mannelijk geborenen van de mensen en van het vee, zijn de eerstgeborenen van mij, zegt de Heer.

142:3.15

‘5. Zes dagen moogt ge werken, doch op de zevende dag moet ge rust houden.

142:3.16

‘6. Ge moogt niet nalaten het feest der eerste vruchten in acht te nemen en het feest van het binnenhalen der oogst aan het einde van het jaar.

142:3.17

‘7. Gij zult het bloed van enige offerande niet offeren met gezuurd brood.

142:3.18

‘8. Het slachtoffer van het Pascha moogt ge niet bewaren tot de volgende morgen.

142:3.19

‘9. De eerste van de eerste vruchten van de grond zult ge naar het huis van de Heer uw God brengen.

142:3.20

‘10. Ge zult een bokje niet koken in de melk van zijn moeder.

142:3.21

‘En toen gaf Mozes hun, onder het donderen en bliksemen op de Sinaï, de nieuwe tien geboden die zoals jullie zult toegeven, waardiger uitspraken waren om de ruimere Jahweh-voorstellingen der Godheid te vergezellen. En hebben jullie nooit opgemerkt bij deze geboden, zoals die twee keer zijn opgetekend in de Schrift, dat de eerste keer de bevrijding uit Egypte wordt opgegeven als reden voor het onderhouden van de Sabbat, terwijl het door de vooruitgang in het religieuze geloof van onze voorvaderen, in een latere weergave nodig werd om dit te veranderen in de erkenning van het feit van de schepping als reden voor het in acht nemen van de Sabbat?

142:3.22

‘En dan zullen jullie je herinneren dat—in de grotere geestelijke verlichting van de dagen van Jesaja—deze tien negatieve geboden werden veranderd in de grote positieve wet der liefde, het gebod om God boven alles lief te hebben en uw naaste als uzelf. En ik verklaar jullie ook dat dat deze allerhoogste wet van liefde voor God en voor de mens, de gehele plicht van de mens vormt.’

142:3.23

Toen hij ophield met spreken, stelde niemand hem een vraag. Ze gingen allen slapen.


◄ 142:2
 
142:4 ►