◄ 98:1
Verhandeling 98
98:3 ►

Het onderricht van Melchizedek in het Westen

2. Het Griekse filosofische denken

98:2.1

Een oppervlakkige godsdienst die luchtig wordt opgevat kan niet standhouden, vooral niet indien zij geen priesterdom heeft om haar vormen te cultiveren en haar aanhangers met vrees en ontzag te vervullen. De godsdienst van de Olympus beloofde geen behoud, noch leste zij de geestelijke dorst van haar gelovigen en daarom was zij gedoemd ten onder te gaan. Binnen een periode van duizend jaar na haar aanvang was zij bijna geheel verdwenen en hadden de Grieken geen nationale godsdienst meer, aangezien de goden van de Olympus hun vat op het denken van de meer intelligente mensen hadden verloren.

98:2.2

Dit was de toestand in de zesde eeuw voor Christus, toen er in de Oriënt en de Levant een herleving van geestelijk bewustzijn plaatsvond en de ogen opnieuw geopend werden voor de erkenning van het monotheïsme. Het Westen stond echter buiten deze nieuwe ontwikkeling: noch Europa noch Noord-Afrika nam op grote schaal deel aan deze religieuze renaissance. De Grieken hielden zich echter wel bezig met schitterende intellectuele vorderingen. Zij waren reeds begonnen de vrees beheersen en zetten de religie niet meer in als tegengif, maar zij zagen niet in dat ware religie de remedie is voor de honger van de ziel, voor geestelijke onrust en morele wanhoop. Zij zochten naar troost voor de ziel in diep nadenken—filosofie en metafysica. In plaats van op zelfbehoud—heil—richtten zij hun denken op zelfverwerkelijking en zelfkennis.

98:2.3

Door nauwgezet denken trachtten de Grieken het besef van veiligheid te bereiken dat zou kunnen dienen als substituut voor het geloof in de overleving, maar hierin faalden zij volkomen. Alleen de meer intelligente leden van de hogere klassen der Hellenen konden deze nieuwe leer begrijpen; het lag niet in het vermogen van de gewone mensen, de kinderen van de slaven van eerdere generaties, om dit nieuwe vervangmiddel voor godsdienst te aanvaarden.

98:2.4

De filosofen minachtten alle vormen van godsverering, hoewel zij praktisch allen vagelijk vasthielden aan de achtergrond van een geloof in de leer van Salem over ‘de Intelligentie van het universum’, ‘het idee van God,’ en ‘de Grote Bron.’ Voorzover de Griekse filosofen het goddelijke en boveneindige erkenden, waren zij onbeschroomd monotheïstisch; het uitgelezen gezelschap Olympische goden en godinnen werd door hen nauwelijks erkend.

98:2.5

De Griekse dichters van de vijfde en zesde eeuw, in het bijzonder Pindarus, trachtten de Griekse religie te hervormen. Zij verhieven wel de idealen van de godsdienst, maar waren meer kunstenaars dan godsdienstijveraars. Zij slaagden er niet in een methode te ontwikkelen om de hoogste waarden te ontwikkelen en te bewaren.

98:2.6

Xenophanes onderrichtte één God, maar zijn begrip van de godheid was te pantheïstisch dan dat hij een persoonlijk Vader voor de sterfelijke mens kon zijn. Anaxagoras was een aanhanger van het mechanisme, behalve dat hij wel een Eerste Oorzaak, een Aanvangsbewustzijn erkende. Socrates en zijn opvolgers, Plato en Aristoteles, onderrichtten dat deugd kennis is; dat goedheid gezondheid van de ziel is; dat het beter is om onrechtvaardigheid te ondergaan dan er schuldig aan te zijn, dat het verkeerd is om kwaad met kwaad te vergelden, en dat de goden wijs en goed zijn. Hun hoofddeugden waren wijsheid, moed, gematigdheid en rechtvaardigheid.

98:2.7

De evolutie der religieuze filosofie bij de Helleense en Hebreeuwse volken biedt een contrasterende illustratie van de functie van de kerk als instelling die vormgeeft aan de vooruitgang der cultuur. In Palestina werd het denken van de mens zo door priesters beheerst en op de schrift gericht, dat de filosofie en esthetica geheel werden overspoeld door religie en ethiek. In Griekenland bleef het menselijk denken door de vrijwel volledige afwezigheid van priesters en ‘heilige geschriften’ vrij en ongebonden, hetgeen een verrassende ontwikkeling in diepgaand denken ten gevolge had. Maar religie als een persoonlijke ervaring hield geen gelijke tred met de intellectuele doorvorsing van de natuur en de realiteit van de kosmos.

98:2.8

In Griekenland werd geloven onderschikt gemaakt aan het denken; in Palestina zag men het denken als onderworpen aan geloven. Veel van de kracht van het Christendom is te danken aan het feit dat het zeer veel heeft ontleend aan zowel de Hebreeuwse ethiek als aan het Griekse denken.

98:2.9

In Palestina nam de religieuze dogmatiek een zo vaste vorm aan, dat de verdere groei in gevaar kwam; in Griekenland werd het menselijk denken zo abstract, dat de voorstelling van God oploste in een vage mist van pantheïstische speculatie die zeer veel leek op de onpersoonlijke Oneindigheid van de Brahmaanse filosofen.

98:2.10

Maar de gemiddelde mensen van deze tijden konden de Griekse filosofie van zelfverwerkelijking en van een abstracte Godheid niet bevatten, en waren er ook niet erg in geïnteresseerd; zij smachtten veeleer naar beloften van behoud, en een persoonlijke God die hun gebeden kon verhoren. Zij verbanden de filosofen en vervolgden wat er over was van de cultus van Salem aangezien de twee leringen sterk vermengd waren geraakt, en maakten zich op voor de vreselijke orgiastische onderdompeling in de dwaasheden van de mysteriën die zich toen door de landen rond de Middellandse zee verbreidden. De Eleusische mysteriën ontwikkelden zich binnen het Olympische pantheon als een Griekse versie van de verering der vruchtbaarheid, en de natuurverering van Dionysus bloeide welig. De beste cultus was de Orphische broederschap, die met haar ethische prediking en beloften van behoud op velen een grote aantrekkingskracht uitoefende.

98:2.11

Heel Griekenland raakte betrokken in deze emotionele, vurige ceremonieën, deze nieuwe methoden om verlossing te bereiken. Geen andere natie heeft in zo korte tijd ooit zulke hoogten van artistieke filosofie bereikt, geen andere heeft ooit zonder Godheid en geheel verstoken van de belofte van menselijk behoud, zo’n vooruitstrevend ethisch stelsel geschapen; en geen enkele natie heeft zich ooit zo snel, diep en heftig in zulke diepten gestort van intellectuele stagnatie, morele verdorvenheid en geestelijke armoede, als deze zelfde Griekse volkeren, toen zij zich in de waanzinnige maalstroom van de mysteriën wierpen.

98:2.12

Godsdiensten hebben zich lang gehandhaafd zonder filosofische ondersteuning, maar weinig filosofische systemen hebben als zodanig lang standgehouden zonder zich enigermate met de godsdienst te vereenzelvigen. Wijsbegeerte staat tot religie, als idee staat tot handeling. Maar de ideale staat van de mens wordt bereikt wanneer wijsbegeerte, godsdienst en wetenschap tot een zinvolle eenheid zijn samengesmolten door de verenigde werking van wijsheid, geloof en ervaring.


◄ 98:1
 
98:3 ►