◄ 96:0
Verhandeling 96
96:2 ►

Jahweh—de God der Hebreeërs

1. Godheidsopvattingen bij de Semieten

96:1.1

In de ogen van de eerste Semieten bezat alles een inwonende geest. Er waren geesten van de dieren- en de plantenwereld, geesten van het jaar, de heer van de voorplanting; geesten van vuur, water en lucht—een waar pantheon van geesten die werden gevreesd en aanbeden. En het onderricht van Melchizedek over een Universele Schepper heeft het geloof in deze ondergeschikte geesten of natuurgoden nooit geheel teniet gedaan.

96:1.2

De Hebreeuwse ontwikkeling van veelgodendom, via henotheïsme tot monotheïsme, was geen ononderbroken, voortdurende vooruitgang in denkbeelden. De evolutie van hun Godheidsbegrippen kende menige terugval, terwijl er in ieder tijdperk bij de verschillende groepen Semitische gelovigen ook uiteenlopende ideeën over God bestonden. Van de ene periode tot de andere werden er talrijke termen gehanteerd voor hun opvattingen van God, en teneinde verwarring te voorkomen zullen deze verschillende titels van de Godheid hier worden gedefinieerd in hun verband met de evolutie van de Joodse theologie:

96:1.3

1. Jahweh was de god van de zuidelijke Palestijnse stammen, die dit begrip der Godheid verbonden met de Berg Horeb, de Sinaï-vulkaan. Jahweh was slechts één van de honderdduizenden natuurgoden die de aandacht van de Semitische stammen en volkeren vasthielden en hun aanbidding opeisten.

96:1.4

2. El Elyon. Eeuwenlang na Melchizedeks verblijf in Salem hield zijn leer over de Godheid stand in verschillende versies, maar werd in algemene zin aangeduid met de term El Elyon, de Allerhoogste God des hemels. Vele Semieten, waaronder de onmiddellijke nakomelingen van Abraham, vereerden in verschillende perioden zowel Jahweh als El Elyon.

96:1.5

3. El Shaddai. Het is moeilijk uit te leggen waar El Shaddai voor stond. Dit idee van God was een samenstelling afgeleid van het onderricht in Amenemope’s Boek der Wijsheid, gemodificerd door Ichnatons leer over Aton en verder beïnvloed door Melchizedeks onderricht dat in het denkbeeld van El Elyon was belichaamd. Maar naargelang het begrip El Shaddai doordrong in het Hebreeuwse denken, werd het ingrijpend beïnvloed door de vormen van geloof in Jahweh die in de woestijn voorkwamen.

96:1.6

Een van de dominante ideeën in de religie van dit tijdperk was de Egyptische voorstelling van de goddelijke Voorzienigheid, het onderricht dat materiële voorspoed een beloning was voor het dienen van El Shaddai.

96:1.7

4. El. Temidden van al deze verwarde terminologie en vaagheid van begrip, trachtten vele vrome gelovigen oprecht al deze evoluerende ideeën van goddelijkheid te vereren, en de gewoonte ontstond om deze samengestelde Godheid als El aan te duiden. Bovendien impliceerde deze term ook nog andere natuurgoden der Bedouïnen.

96:1.8

5. Elohim. In Kish en Ur bleven lange tijd Sumerisch-Chaldeeuwse groepen wonen die een drie-in-één Godsbegrip onderrichtten, gebaseerd op de overleveringen over de dagen van Adam en Melchizedek. Deze leer werd overgebracht naar Egypte, waar deze Triniteit werd vereerd onder de naam Elohim, of in het enkelvoud als Eloah. Deze eenheid van pluralistische Goden werd onderricht door de filosofische kringen in Egypte en door latere Alexandrijnse leraren van Hebreeuwse afkomst, en velen onder Mozes’ raadslieden ten tijde van de uittocht geloofden in deze Triniteit. Maar het denkbeeld van de trinitarische Elohim werd pas een werkelijk onderdeel van hun theologie toen de Hebreeërs onder de politieke invloed van de Babyloniërs waren gekomen.

96:1.9

6. Diverse namen. De Semieten hielden er niet van om de naam van hun Godheid uit te spreken, en daarom namen zij in de verschillende perioden hun toevlucht tot talrijke benamingen, zoals: de Geest van God, de Heer, de Engel des Heren, de Almachtige, de Heilige, de Allerhoogste, Adonai, de Oude der Dagen, de Here God van Israel, de Schepper van Hemel en Aarde, Kyrios, Jah, de Heer der Heerscharen en de Vader in de Hemel.

96:1.10

Jehovah is een term die in recente tijden is gebruikt als aanduiding van het afgeronde denkbeeld van Jahweh, dat in de lange ervaring van de Hebreeërs tenslotte tot ontwikkeling kwam. Maar de naam Jehovah raakte pas vijftienhonderd jaar na de dagen van Jezus in gebruik.

96:1.11

Tot ongeveer 2000 voor Christus was de berg Sinaï met tussenpozen actief als vulkaan, en uitbarstingen vonden er zo nu en dan tot zelfs in de tijd van het verblijf van de Israelieten in dit gebied plaats. Het vuur en de rook, en de donderende explosies waarmee de uitbarstingen van deze vulkanische berg gepaard gingen, maakten alle indruk en vervulden de Bedouïnen uit de omliggende streken met ontzag, deden hen grote vrees voor Jahweh gevoelen. Deze geest van de berg Horeb werd later de god van de Hebreeuwse Semieten, en uiteindelijk geloofden zij dat hij oppermachtig was over alle andere goden.

96:1.12

De Kanaänieten hadden Jahweh lang vereerd, en hoewel vele Kenieten min of meer in El Elyon geloofden, de oppergod van de godsdienst van Salem, hield een meerderheid van de Kanaänieten vagelijk vast aan de verering van de oude stamgoden. Zij wilden hun nationale godheden eigenlijk niet loslaten ten gunste van een internationale, laat staan interplanetaire, God. Zij hadden geen gevoel voor een universele godheid, en daarom bleven deze stammen hun stamgoden vereren, inclusief Jahweh en de zilveren en gouden kalveren die het symbool waren van het beeld van de geest van de Sinaï-vulkaan dat bij de Bedouïnen-herders leefde.

96:1.13

De Syriërs aanbaden hun eigen goden, maar geloofden ook in de Jahweh van de Hebreeërs, want hun profeten zeiden tot de Syrische koning: ‘Hun goden zijn berggoden; daarom zijn zij sterker dan wij. Wanneer wij echter in de vlakte met hen strijden, zullen wij zeker sterker zijn dan zij.’

96:1.14

Naargelang de mens vordert in cultuur, worden de mindere goden ondergeschikt aan een allerhoogste godheid; de grote Jupiter bestaat alleen nog als een uitroep. De monotheïsten behouden hun ondergeschikte goden in de vorm van geesten, demonen, schikgodinnen, Nereïden, elfen, kabouters, dwergen, vrouwelijke jammergeesten en het boze oog. De Hebreeërs gingen door de henotheïstische fase heen en bleven lang geloven in het bestaan van andere goden dan Jahweh, maar zij raakten steeds sterker overtuigd dat deze vreemde godheden ondergeschikt waren aan Jahweh. Zij gaven de werkelijkheid toe van Chemosh, de god der Amorieten, maar waren van mening dat deze ondergeschikt was aan Jahweh.

96:1.15

Het Jahweh-idee heeft de uitgebreidste ontwikkeling ondergaan van alle theorieën die stervelingen zich over God hebben gevormd. De gestage evolutie van dit idee kan alleen worden vergeleken met de metamorfose van het Boeddha-denkbeeld in Azië, die ten slotte heeft geleid tot het denkbeeld van het Universeel Absolute, zoals ook het Jahweh-denkbeeld uiteindelijk heeft geleid tot het idee van de Universele Vader. Maar als een zaak van historische feitelijkheid, dient ge daarbij te bedenken dat terwijl de Joden hun opvattingen van de Godheid wijzigden van de stamgod van de berg Horeb tot de liefdevolle en barmhartige Schepper-Vader van latere tijden, zij zijn naam niet veranderden; dit evoluerende denkbeeld van de Godheid bleven zij aldoor Jahweh noemen.


◄ 96:0
 
96:2 ►