Religie kan nooit een wetenschappelijk feit worden. Filosofie kan weliswaar op een wetenschappelijke basis berusten, maar religie zal steeds hetzij evolutionair, hetzij openbarend blijven, of een mogelijke combinatie van beide, zoals thans het geval is in de wereld.
Nieuwe religies kunnen niet worden uitgevonden: zij evolueren, of anders worden zij plotseling geopenbaard. Alle nieuwe evolutionaire religies zijn slechts vorderingen in de uitdrukking van de oude overtuigingen, nieuwe manieren om deze aan te passen en in te passen. Het oude houdt niet op te bestaan; het wordt vermengd met het nieuwe, net zoals het Sikhisme is ontsprongen op de voedingsbodem van het Hindoeïsme, het Boeddhisme, de Islam en andere culten uit dezelfde tijd, en tot bloei is gekomen vanuit de vormen van die godsdiensten. De primitieve godsdienst was zeer democratisch: de primitieve mens ontleende snel en leende snel uit. Met de geopenbaarde religie is pas de autocratische, intolerante theologische eigenwaan verschenen.
De vele godsdiensten op Urantia zijn alle goed voorzover zij de mens tot God brengen en het besef van de Vader tot de mens brengen. Voor iedere groep godsdienstige mensen is het een misvatting om te denken dat hun overtuiging De Waarheid is; een dergelijke instelling getuigt meer van theologische arrogantie dan van geloofszekerheid. Er is geen godsdienst op Urantia of zij zou met vrucht het beste kunnen bestuderen en opnemen van de waarheden die ieder ander geloof bevat, want alle bevatten zij waarheid. Godsdienstige mensen zouden er beter aan doen om van hun medemens het beste van hun levende geestelijke geloof te lenen, dan het slechtste te hekelen dat aanwezig is in de resten van hun bijgeloof en hun versleten riten.
Al deze godsdiensten zijn ontstaan ten gevolge van de variaties die mogelijk zijn in de verstandelijke respons van de mens op zijn identieke geestelijke leiding. Deze godsdiensten zullen nooit uniformiteit kunnen bereiken in geloofsovertuigingen, dogma’s en riten, want deze zijn verstandelijk; maar wel kunnen en zullen zij eens een vorm van eenheid verwezenlijken in de ware verering van de Vader van allen, want deze is geestelijk, en het is voor altijd waar dat in de geest alle mensen gelijk zijn.
De primitieve godsdienst was hoofdzakelijk een bewustzijn van materiële waarden, maar de civilisatie richt het oog op religieuze waarden, want ware religie is de toewijding van het zelf aan het dienen van betekenisvolle, verheven waarden. Naarmate de religie evolueert, wordt ethiek de filosofie der zedelijke beginselen, en wordt de moraliteit zelfdiscipline naar de maatstaven van de hoogste betekenissen en allerhoogste waarden—goddelijke en geestelijke idealen. Zo wordt de religie een spontane, diepgevoelde toewijding, de levende ervaring van de loyaliteit van liefde.
De kwaliteit van een godsdienst wordt aangegeven door:
1. gelijkmatige waarden—getrouwheid;
2. de diepte van betekenissen—het gevoelig worden van het individu voor de idealistische appreciatie van deze hoogste waarden;
3. de intensiteit van heiliging—de mate van toewijding aan deze goddelijke waarden;
4. de ongebonden vooruitgang van de persoonlijkheid op dit kosmische pad van idealistisch geestelijk leven, het besef dat hij een zoon van God is en dat zijn burgerschap in het universum zich stap voor stap ontwikkelt en nooit een einde zal nemen.
Religieuze betekenissen ontwikkelen zich in het zelf-bewustzijn van het kind wanneer het zijn ideeën over de almacht van zijn ouders verplaatst naar God. En de hele religieuze ervaring van zo’n kind is grotendeels afhankelijk van de omstandigheid of vrees dan wel liefde de ouder-kind relatie heeft beheerst. Slaven hebben er altijd grote moeite mee gehad de vrees voor hun meester om te zetten in voorstellingen van liefde voor God. De beschaving, de wetenschap en vooruitstrevende godsdiensten moeten het mensdom verlossen van de angsten die zijn voortgekomen uit de vrees voor natuurverschijnselen. En dus dienen ontwikkelde stervelingen door grotere verlichting verlost te worden van alle afhankelijkheid van tussenpersonen in hun omgang met de Godheid.
Deze tussenliggende fasen van afgodische aarzeling van de mens bij het verplaatsen van zijn verering van het menselijke, zichtbare, naar het goddelijke, onzichtbare, zijn onvermijdelijk, doch zij moeten korter worden als men zich bewust is van het helpende dienstbetoon van de inwonende goddelijke geest. Niettemin is de mens diep beïnvloed, niet alleen door zijn denkbeelden over de Godheid, maar ook door het karakter van de helden die hij verkozen heeft te vereren. Het is zeer te betreuren dat zij die de goddelijke, opgestane Christus zijn gaan vereren, de mens—de dappere, moedige held Joshua ben Josef—over het hoofd hebben gezien.
De moderne mens is zich voldoende bewust van religie, maar zijn devote gewoonten zijn verward en in opspraak gebracht door zijn versnelde sociale metamorfose en ongekende wetenschappelijke ontwikkelingen. Nadenkende mannen en vrouwen hebben er behoefte aan dat religie opnieuw wordt gedefinieerd, en door deze eis zal de religie genoodzaakt worden om haar eigen waarde opnieuw te bepalen.
De moderne mens ziet zich geconfronteerd met de taak om in één generatie meer herordeningen aan te brengen in de menselijke waarden dan er in tweeduizend jaar hebben plaatsgevonden. Dit alles beïnvloedt de sociale instelling ten opzichte van religie, want religie is evenzeer een manier van leven als een techniek van denken.
Ware religie moet altijd, en terzelfdertijd, de eeuwige grondslag en de leidsterre zijn van alle blijvende civilisaties.
[Aangeboden door een Melchizedek van Nebadon.]
Nederlandse vertaling © Stichting Urantia. Alle rechten voorbehouden.