De beschaafde mens pakt de problemen van een werkelijke omgeving aan door zijn natuurwetenschap; de primitieve mens trachtte door magie de werkelijke problemen van een denkbeeldige geesten-omgeving op te lossen. Magie was de techniek om invloed uit te oefenen op de omgeving van geesten waarin de mens dacht te leven, geesten wier samenzweringen het onverklaarbare eindeloos konden verklaren; het was de kunst om de vrijwillige medewerking van de geesten te verwerven en hun ongewilde medewerking af te dwingen door het gebruik van fetisjen en krachtiger geesten.
Het doel van magie, tovenarij en dodenbezwering was tweevoudig:
1. inzicht in te toekomst te krijgen;
2. de omgeving gunstig te beïnvloeden.
De oogmerken der wetenschap zijn dezelfde als die van de magie. De mensheid schrijdt van magie voort naar wetenschap, niet door overpeinzing en de rede, maar veeleer geleidelijk en pijnlijk, door lange ervaring. Geleidelijk en achteruit lopend beweegt de mens zich naar de waarheid toe; hij is in dwaling begonnen en gaat in dwaling voort, totdat hij de drempel van de waarheid ten slotte bereikt. Pas met de komst van de natuurwetenschappelijke methode is hij zijn blik vooruit gaan richten. Doch de primitieve mens moest wel experimenteren of omkomen.
De fascinatie die het vroege bijgeloof kenmerkte, was de moeder van de latere wetenschappelijk weetgierigheid. Er stak progressieve dynamische emotie—vrees plus nieuwsgierigheid—in deze primitieve soorten bijgeloof; er school progressieve drijfkracht in de oude magie. Deze vormen van bijgeloof betekenden dat het menselijk verlangen om het planetaire milieu te kennen en te beheersen, tevoorschijn trad.
De magie kreeg zo’n sterke invloed op de primitieve mens omdat deze niet in staat was het idee van de natuurlijke dood te vatten. De latere idee van de erfzonde droeg veel bij aan de verzwakking van de greep van de magie op de mensheid, omdat deze een verklaring gaf voor de natuurlijke dood. Het was op een bepaald moment in het geheel niet ongewoon dat er tien onschuldige personen ter dood werden gebracht wegens hun veronderstelde verantwoordelijkheid voor één natuurlijk sterfgeval. Dit is een van de redenen waarom oude volken zich niet sneller vermenigvuldigden, en dit geldt nog steeds voor sommige stammen in Afrika. De aangeklaagde persoon bekende doorgaans schuldig te zijn, zelfs met de dood voor ogen.
Magie is natuurlijk voor de primitieve mens. Hij gelooft dat een vijand daadwerkelijk kan worden gedood door tovenarij toe te passen op zijn afgeknipte haren of nagels. Het dodelijk verloop van slangenbeten werd aan de magie van de tovenaar toegeschreven. De moeilijkheid van het bestrijden van magie komt voort uit het feit dat vrees kan doden. Primitieve volken vreesden de magie dermate, dat deze hen inderdaad kon doden, en dergelijke gevolgen waren voldoende om dit valse geloof te bevestigen. Indien gevolgen uitbleven, was er altijd een geloofwaardige verklaring: het middel tegen het tekortschieten van magie was nog meer magie.