De dood werd gevreesd omdat sterven betekende dat er een geest uit zijn fysieke lichaam vrijkwam. In de oudheid deden de mensen hun best om de dood te voorkomen, om zich de moeite van de confrontatie met een nieuwe schim te besparen. Zij waren er altijd op uit de geest te bewegen van het doodstoneel te verdwijnen en de reis naar het dodenrijk aan te vangen. De schim werd het meest gevreesd gedurende de veronderstelde overgangsperiode tussen zijn tevoorschijn treden op het moment van de dood, en zijn latere vertrek naar het thuisland van de geesten, een vaag, primitief idee van een pseudo-hemel.
Hoewel de primitieve mens aan schimmen bovennatuurlijke krachten toeschreef, kan men niet zeggen dat hij hen bovennatuurlijke intelligentie toedacht. Er werden vele trucs en listen toegepast om te trachten de geesten om de tuin te leiden en te bedriegen, en de geciviliseerde mens stelt nog steeds veel vertrouwen in uiterlijke manifestaties van piëteit in de hoop hierdoor zelfs een alwetende Godheid op een of andere wijze te misleiden.
De primitieven waren bang voor ziekte omdat zij zagen dat ziekte dikwijls een voorbode was van de dood. Indien de medicijnman van de stam er niet in slaagde een ziekgeworden mens te genezen, verwijderde men de zieke meestal uit de familiehut en bracht hem naar een kleinere hut, of men liet hem in de open lucht liggen om alleen te sterven. Een huis waar iemand was gestorven, werd gewoonlijk vernietigd; zoniet, dan werd het altijd gemeden, en deze vrees belette de vroege mens degelijke woningen te bouwen. Zij werkte ook de stichting van permanente dorpen en steden tegen.
Als er een lid van de stam stierf, zaten de primitieve mensen de gehele nacht op en praatten met elkaar; zij vreesden dat zij, wanneer zij in de nabijheid van een lijk in slaap vielen, ook zouden sterven. Door het feit dat men door lijken besmet kon worden, werd de vrees voor de doden versterkt, en alle volken hebben zich in een of andere periode van uitgebreide zuiveringsceremoniën bediend, die bedoeld waren om mensen te reinigen na contact met gestorvenen. Men geloofde in de oudheid dat er voor licht moest worden gezorgd bij een lijk; een dood lichaam mocht nooit in het donker blijven. In de twintigste eeuw worden er nog steeds kaarsen gebrand in de kamers waar gestorvenen worden opgebaard, en nog steeds wordt er bij gestorvenen gewaakt. De zogenoemd geciviliseerde mens heeft de vrees voor dode lichamen nog maar nauwelijks geheel uit zijn levensfilosofie verbannen.
Maar ondanks al deze vrees poogden de mensen toch de geest te misleiden. Als de hut van de overledene niet werd vernietigd, werd het lijk verwijderd door een gat in de muur, nooit via de deur. Deze maatregelen werden getroffen om de schim in de war te brengen, om te voorkomen dat hij ter plekke zou blijven en zeker te stellen dat hij niet zou terugkeren. Uit vrees dat de geest hen zou volgen, keerden rouwenden langs een andere route dan de heenweg van een begrafenis terug. De weg een eind teruglopen en nog tientallen andere taktieken werden toegepast om te garanderen dat de schim niet terug zou keren van het graf. Om de geest te misleiden wisselden de seksen vaak van kleding. Rouwcostuums waren bedoeld om de overlevenden te vermommen; later werden ze gedragen om de gestorvenen eer te bewijzen en zo de geesten te verzoenen.