Al zeer vroeg merkte de primitieve mens dat vermenging van rassen de kwaliteit van het nageslacht verbeterde. Het was niet zozeer dat inteelt altijd slecht was, maar nageslacht dat buiten het familieverband was verwekt, was altijd relatief beter; daarom neigden de zeden ertoe te stollen als de beperking van seksuele relaties tussen nauwe verwanten. Men zag in dat voortplanting buiten familieverband de selectieve gelegenheid tot het scheppen van evolutionaire verscheidenheid en vooruitgang sterk vergrootte. Buiten het familieverband voortgebrachte individuen waren veelzijdiger en beter in staat in een vijandige wereld te overleven; de families die onder elkaar trouwden, alsmede hun zeden, verdwenen geleidelijk. Dit alles was een langzame ontwikkeling: de primitieve mens redeneerde over zulke problemen niet bewust. Doch de volken die vooruit gingen, deden dit wel en bemerkten ook dat algemene zwakheid soms voortvloeide uit overmatige inteelt.
Hoewel de inteelt van goede geslachten soms de opbouw van sterke stammen tot gevolg had, maakten de spectaculaire gevallen van kwade gevolgen van de inteelt van mensen met erfelijke gebreken sterkere indruk op het denken van de mens, met als gevolg dat de zich ontwikkelende zeden steeds meer taboes formuleerden tegen alle huwelijken tussen nauwe verwanten.
De godsdienst is lang een effectieve hinderpaal geweest voor het trouwen buiten de stam; door veel godsdiensten is het huwelijk buiten het eigen geloofsverband verboden. De vrouw gaf er gewoonlijk de voorkeur aan binnen de familie te trouwen, en de man erbuiten. De eigendom heeft altijd een rol gespeeld in het huwelijk, en soms zijn er, in een poging het bezit binnen de familie te houden, regels ontstaan die vrouwen dwongen echtgenoten te kiezen binnen de stam van hun vaders. Dit soort bepalingen leidde tot een sterke toename van huwelijken tussen verwanten. Huwelijken binnen de familie werden ook toegepast als een poging om vakgeheimen te bewaren; bedreven ambachtslieden trachtten hun vakkennis binnen de familie te houden.
Superieure groepen keerden, als zij geïsoleerd raakten, altijd terug tot het huwelijk met bloedverwanten. De Nodieten waren meer dan honderdvijftigduizend jaar lang een van de belangrijkste groepen bij wie binnen de stam werd gehuwd. De latere zeden inzake het huwelijk binnen de groep werden geweldig beïnvloed door de tradities van het violette ras, waarbij aanvankelijk, noodgewongen, huwelijken tussen broer en zuster plaatsvonden. Huwelijken tussen broer en zuster kwamen ook algemeen voor in het oude Egypte, Syrië, Mesopotamië en overal in de landstreken die eens door de Andieten bezet waren. De Egyptenaren praktizeerden lang het huwelijk tussen broer en zuster in een poging om het koninklijk bloed zuiver te houden, een gewoonte die in Perzië zelfs nog langer standhield. Bij de Mesopotamiërs waren, voor de dagen van Abraham, huwelijken tussen verwanten verplicht: neven hadden prioriteitsrechten op huwelijken met nichten. Abraham zelf huwde zijn halfzuster, doch zulke verbintenissen waren onder de latere zeden der Joden niet toegestaan.
De eerste maatregelen tegen het huwelijk tussen broer en zuster ontstonden onder invloed van de zeden der veelwijverij, omdat de zuster-vrouw op arrogante wijze de andere vrouw, of vrouwen, wenste te overheersen. Sommige stamzeden verboden het huwelijk met de weduwe van een overleden broer, maar verlangden wel dat de levende broer voor zijn gestorven broer kinderen verwekte. Er is geen biologisch instinct tegen inteelt van welke graad dan ook; dergelijke beperkingen zijn geheel een zaak van taboes.
Het huwelijk buiten het familieverband overheerste uiteindelijk, aangezien de man dit prefereerde: een vrouw van buiten verzekerde grotere vrijheid van schoonfamilie. Te zeer bekend maakt niet bemind; toen het element van de eigen keuzebepaling bij de paarvorming begon te overheersen, werd het dus de gewoonte om partners buiten de stam te kiezen.
Vele stammen verboden tenslotte de huwelijken binnen de clan; andere beperkten dit tot bepaalde kasten. Het taboe op het huwelijk met een vrouw van de eigen totemgroep zette aan tot de gewoonte vrouwen van naburige stammen te stelen. Later werden huwelijken meer geregeld naar het gebied waar men woonde dan naar verwantschap. De evolutie van het huwelijk binnen de familie tot de huidige praktijk van huwelijken buiten de stam kende vele fasen. Zelfs toen er voor gewone mensen een taboe rustte op huwelijken met familieleden, werd het opperhoofden en koningen toegestaan met nauwe verwanten te huwen, teneinde het koninklijk bloed onverdund en zuiver te houden. De zeden hebben gewoonlijk soevereine heersers bepaalde vrijheden in seksuele aangelegenheden toegestaan.
De aanwezigheid van de latere Anditische volken heeft veel invloed gehad op het verlangen der Sangik-rassen om buiten hun eigen stammen te huwen. Maar het huwelijk buiten de stam kon pas dominant worden toen naburige groepen geleerd hadden in betrekkelijke vrede samen te leven.
Het huwen buiten de stam bevorderde op zichzelf de vrede: huwelijken tussen de stammen beperkten de vijandelijkheden. Het huwen buiten de stam leidde tot tribale coördinatie en tot militaire bondgenootschappen; het werd dominant omdat het tot grotere kracht leidde; het vormde naties. Trouwen buiten de stam werd ook zeer bevorderd door de uitbreiding van handelsbetrekkingen; avontuur en verkenningsreizen droegen bij tot uitbreiding van de grenzen waarbinnen men kon paren en bevorderden in hoge mate de bevruchtende wisselwerking van de culturen der verschillende rassen.
De overigens onverklaarbare inconsequenties van de huwelijkszeden van de rassen zijn vooral toe te schrijven aan deze gewoonten buiten de stam te trouwen, en de diefstal of aankoop van vrouwen uit vreemde stammen die daarmee gepaard ging; dit alles had een vermenging van de verschillende zeden der stammen tot gevolg. Dat deze taboes betreffende huwelijken binnen de familie van sociologische en niet van biologische aard waren, wordt duidelijk geïllustreerd door de taboes tegen huwelijken tussen familieleden van vele graden van aangetrouwde familie-verwantschap, gevallen waarbij geen enkele bloedrelatie bestaat.