Het violette ras hield vele duizenden jaren vast aan de vreedzame tradities van Eden, hetgeen verklaart waarom het zo lang duurde voordat zij territoriale veroveringen maakten. Wanneer zij last hadden van de druk van overbevolking, voerden zij geen oorlogen om meer grondgebied te bemachtigen, maar zonden in plaats daarvan het overschot van hun inwoners als leraren naar de andere rassen. Het culturele effect van deze eerste migraties hield niet stand, maar door het opnemen van de Adamische leraren, handelaren en onderzoekers werden de omringende volken biologisch sterker.
Sommige Adamieten trokken reeds vroeg in westelijke richting naar het Nijldal; anderen drongen in oostelijke richting Azië binnen, maar dit was een minderheid. De massale beweging van de latere tijd ging ver in noordelijke richting en vandaar naar het westen. Overwegend was dit een geleidelijk doch constant opdringen in noordelijke richting, waarbij de grootste aantallen naar het noorden gingen en daarna in een westwaartse cirkel rond de Kaspische Zee Europa binnentrokken.
Ongeveer vijfentwintigduizend jaar geleden waren vele zuiverder Adamieten reeds een heel stuk in noordelijke richting onderweg. Naarmate zij verder naar het noorden doordrongen, werden zij steeds minder Adamisch, totdat zij tegen de tijd dat zij Turkestan bezetten, geheel vermengd waren geraakt met de andere rassen, vooral met de Nodieten. Slechts heel weinigen van de zuiver violette volken zijn ooit ver in Europa of Azië doorgedrongen.
Van ongeveer 30.000 tot 10.000 v. Chr. vonden er belangrijke rassenvermengingen plaats in geheel Zuidwest-Azië. De bewoners van het Turkestaanse hoogland waren een manhaftig en vitaal volk. Ten noordwesten van India hield de cultuur uit de tijd van Van nog voor een groot deel stand. Nog verder ten noorden van deze nederzettingen waren de besten der vroege Andonieten in stand gebleven. Deze beide qua cultuur en karakter superieure rassen werden door de naar het noorden trekkende Adamieten geabsorbeerd. Door deze vermenging werden er vele nieuwe ideeën aangenomen; deze vermenging vergemakkelijkte de vooruitgang van de civilisatie en bevorderde in sterke mate alle aspecten van kunsten, wetenschap en sociale cultuur.
Toen de periode van de eerste Adamische volksverhuizingen ten einde liep, ongeveer 15.000 v. Chr., leefden er reeds meer afstammelingen van Adam in Europa en centraal Azië dan waar ook ter wereld, zelfs dan in Mesopotamië. Zij waren op grote schaal in de Europese blauwe rassen geïnfiltreerd. Het gehele zuiden van de landstreken die nu Rusland en Turkestan heten, was in bezit genomen door een omvangrijke reserve aan Adamieten vermengd met Nodieten, Andonieten en rode en gele Sangiks. Zuid-Europa en de gebieden rond de Middellandse Zee werden bewoond door een gemengd ras van Andonieten en Sangik-volken—oranje, groen en indigo—en een klein aantal van het Adamische geslacht. Klein-Azië en de landen in centraal en oostelijk Europa waren in handen van overwegend Andonische stammen.
Een gemengd gekleurd ras dat tegen deze tijd zeer werd versterkt door nieuwkomers uit Mesopotamië, leefde in Egypte en maakte zich op om de verdwijnende cultuur in de vallei van de Eufraat over te nemen. De zwarte volkeren trokken verder naar het zuiden in Afrika en raakten, evenals het rode ras, zo goed als geïsoleerd.
De civilisatie van de Sahara was door droogte verstoord en die van het Middellandse Zee-bekken door overstromingen. De blauwe rassen waren er tot nu toe niet in geslaagd een gevorderde cultuur te ontwikkelen. De Andonieten waren nog steeds her en der verspreid over gebieden rond de Noordpool en in centraal Azië. De groene en oranje rassen waren als zodanig uitgeroeid. Het indigo ras trok naar het zuiden in Afrika, waar de trage doch lang voortdurende achteruitgang van dit ras een aanvang nam.
De volken van India stonden stil, met een civilisatie die zich niet verder ontwikkelde; de gele mens consolideerde zijn greep op centraal Azië; de bruine mens had nog geen aanstalten gemaakt tot zijn civilisatie op de nabijgelegen eilanden in de Grote Oceaan.
Door deze verspreiding der rassen, die samenviel met uitgebreide klimaatsveranderingen, werd de wereld voorbereid voor de intrede van het Anditische tijdvak in de civilisatie van Urantia. Deze eerste volksverhuizingen vonden plaats gedurende een periode van tienduizend jaar, van 25.000 tot 15.000 v. Chr. De latere of Anditische migraties duurden van 15.000 tot 6.000 v. Chr.
Het duurde dermate lang voordat de eerste golven der Adamieten in Eurazië waren doorgedrongen, dat hun cultuur onderweg grotendeels verloren ging. Alleen de latere Andieten verplaatsten zich snel genoeg om ook op grote afstand van Mesopotamië de cultuur van Eden in stand te kunnen houden.