Na deze schets van de Noditische antecedenten van de voorouders der secundaire middenwezens, moet er in deze beschrijving thans aandacht worden geschonken aan de Adamische helft van hun voorgeslacht, want de secundaire middenwezens zijn ook de kleinkinderen van Adamszoon, de eerstgeborene van het violette ras van Urantia.
Adamszoon behoorde tot de groep kinderen van Adam en Eva die verkoos op aarde te blijven bij hun vader en moeder. Deze oudste zoon van Adam had van Van en Amadon dikwijls het verhaal gehoord over hun woonplaats in het hoogland in het noorden, en enige tijd na de vestiging van de tweede hof besloot hij op zoek te gaan naar dit land waar hij in zijn jeugd van had gedroomd.
Adamszoon was op dat tijdstip 120 jaar oud en de vader van tweeëndertig kinderen van de zuivere lijn van de eerste hof. Hij wilde bij zijn ouders blijven en hen bijstaan bij het opbouwen van de tweede hof, maar hij was ernstig geschokt door het verlies van zijn gade en hun kinderen, die allen hadden verkozen naar Edentia te gaan samen met de andere Adamische kinderen die pupillen der Meest Verhevenen wilden worden.
Adamszoon wilde zijn ouders op Urantia niet verlaten, hij was niet geneigd om ontberingen of gevaar uit de weg te gaan, maar hij vond de omgang en de samenwerkingsverbanden in de tweede hof verre van bevredigend. Hij droeg veel bij aan de eerste verdedigings- en opbouwwerkzaamheden, maar besloot om zodra het mogelijk was, naar het noorden te trekken. En hoewel zijn vertrek zonder enige wanklank plaatsvond, waren Adam en Eva zeer bedroefd over het verlies van hun oudste zoon, over zijn vertrek naar een vreemde, vijandige wereld, vanwaar zij vreesden dat hij nooit zou terugkeren.
Een gezelschap van zevenentwintig volgde Adamszoon naar het noorden, op zoek naar deze mensen uit de dromen van zijn jeugd. Na ruim drie jaar vond de groep van Adamszoon inderdaad het doel van hun avontuurlijke onderneming, en onder dit volk ontdekte hij een wonderbaarlijke, schone vrouw, twintig jaar oud, die beweerde de laatste zuivere afstammelinge te zijn van de staf van de Vorst. Deze vrouw, Ratta, zei dat al haar voorouders afstammelingen waren van twee leden van de gevallen staf van de Vorst. Zij was de laatste van haar geslacht en had geen broers of zusters in leven. Zij had vrijwel besloten niet te trouwen en zonder nageslacht te sterven, maar zij verloor haar hart aan de majesteitelijke Adamszoon. En toen zij het verhaal van Eden had gehoord, had gehoord hoe de voorspellingen van Van en Amadon werkelijk waren uitgekomen, en toen zij het verhaal van de nalatigheid in de Hof had beluisterd, werd zij door slechts één enkele gedachte beheerst—te huwen met deze zoon en erfgenaam van Adam. Al spoedig kreeg deze gedachte ook vat op Adamszoon. Iets meer dan drie maanden later waren zij getrouwd.
Adamszoon en Ratta kregen een gezin van zevenenzestig kinderen. Van hen stamde een belangrijk geslacht van leiders van de wereld af, maar zij deden nog iets meer. Ge dient te bedenken dat deze beiden in wezen bovenmenselijk waren. Ieder vierde kind dat hun geboren werd, was van een unieke orde. Het was dikwijls onzichtbaar. In de geschiedenis der wereld was zoiets nooit eerder voorgekomen. Ratta was zeer verontrust—werd zelfs bijgelovig—maar Adamszoon wist van het bestaan van de primaire middenwezens en kwam tot de conclusie dat wat er voor zijn ogen gebeurde iets gelijksoortigs was. Toen het tweede kind werd geboren dat zich afwijkend gedroeg, besloot hij hen te laten trouwen, aangezien de een mannelijk en de ander vrouwelijk was, en dit is de oorsprong van de secundaire orde van middenwezens. Binnen honderd jaar werden er bijna tweeduizend middenwezens tot aanzijn gebracht voordat dit verschijnsel ophield.
Adamszoon leefde 396 jaar. Vele malen keerde hij terug om zijn vader en moeder te bezoeken. Iedere zeven jaar reisden hij en Ratta naar het zuiden, naar de tweede hof, en ondertussen hielden de middenwezens hem op de hoogte aangaande het welzijn van zijn volk. Gedurende Adamszoons leven bewezen zij grote diensten bij de opbouw van een nieuw, onafhankelijk wereldcentrum voor waarheid en gerechtigheid.
Aldus konden Adamszoon en Ratta beschikken over dit korps van wonderbare helpers, dat zich gedurende hun lange leven inzette om hen te helpen bij het verspreiden van hogere waarheid en bij het uitdragen van hogere normen voor het geestelijke, verstandelijke en fysieke leven. De gevolgen van deze inspanningen om de wereld te verbeteren werden door latere perioden van terugval dan ook nooit geheel uitgewist.
De nakomelingen van Adamszoon hielden na de tijd van Adamszoon en Ratta bijna zevenduizend jaar lang een hoge beschaving in stand. Later vermengden zij zich met de naburige Nodieten en Andonieten en werden ook gerekend tot ‘de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam.’ Van de vorderingen die in dit tijdperk werden gemaakt, bleven er enige in stand om een sluimerend onderdeel te worden van het culturele potentieel dat later tot bloei kwam als de Europese beschaving.
Dit beschavingscentrum lag in de streek ten oosten van het zuidelijke uiteinde van de Kaspische Zee, in de nabijheid van de Kopet Dag. Niet ver daarvandaan, in de uitlopers van het gebergte van Turkestan, liggen de sporen van wat eens het Adamszonitisch hoofdkwartier van het violette ras was. Op deze plaatsen in de hooglanden, die in een smalle, oude, vruchtbare strook in de lage uitlopers van de Kopet-bergketen lagen, ontstonden in verscheidene perioden achtereenvolgens vier uiteenlopende culturen, respectievelijk ontwikkeld door vier verschillende groepen afstammelingen van Adamszoon. Van deze groepen trok de tweede naar het westen, naar Griekenland en naar de eilanden in de Middellandse Zee. De rest van de nakomelingen van Adamszoon migreerde naar het noorden en het westen en trok Europa binnen samen met de gemengde afstammelingen die de laatste golf der Andieten uit Mesopotamië vormden, en zij waren ook onder de Arische Andieten die India binnendrongen.