De vroege Andon-rassen drongen niet heel ver in Azië door, en aanvankelijk gingen zij niet naar Afrika. De geografie van die tijden wees hen in noordelijke richting, en deze volken reisden steeds verder naar het noorden, totdat zij werden tegengehouden door het langzaam oprukkende ijs van de derde ijstijd.
Voordat deze uitgestrekte ijslaag Frankrijk en de Britse Eilanden had bereikt, waren de afstammelingen van Andon en Fonta in westelijke richting door Europa getrokken en hadden ze meer dan duizend afzonderlijke nederzettingen gevestigd langs de grote rivieren, die naar de toen warme wateren van de Noordzee leidden.
Deze Andonische stammen waren de vroege bewoners van de streken langs de Franse rivieren; tienduizenden jaren woonden ze langs de rivier de Somme. De Somme is de enige rivier waarvan de loop niet door de gletsjers is veranderd, en zij liep destijds ongeveer net zo naar zee als nu. Dit verklaart waarom zoveel sporen van de Andonische afstammelingen langs dit rivierdal worden gevonden.
Deze oorspronkelijke bewoners van Urantia waren geen boombewoners, hoewel zij in geval van nood wel in de boomtoppen klommen. Ze woonden gewoonlijk onder de beschutting van overhangende rotsen langs de rivieren en in grotten in de hellingen van de heuvels, die een goed uitzicht boden op de toegangswegen en beschutting gaven tegen de elementen. Zo konden ze genieten van het gerief van hun vuren, zonder teveel last te hebben van de rook. Toch waren het ook geen echte holbewoners, hoewel hun afstammelingen de holen in werden gedreven toen in daarop volgende tijden de latere ijslagen verder naar het zuiden schoven. Ze sloegen het liefst hun kamp op aan de rand van een woud, naast een rivier.
Al heel vroeg werden ze opvallend knap in het camoufleren van hun gedeeltelijk beschutte woonplaatsen en vertoonden ze grote vaardigheid in het bouwen van stenen slaapkamers, koepelvormige stenen hutten, waar ze ’s avonds inkropen. De toegang tot zo’n hut werd afgesloten door er een steen voor te rollen, een grote steen die voor dit doel binnen de hut werd geplaatst voordat de dakstenen definitief werden aangebracht.
De Andonieten waren onverschrokken, succesrijke jagers en voedden zich, behalve met wilde bessen en bepaalde boomvruchten, alleen met vlees. Zoals Andon de stenen bijl had uitgevonden, zo ontdekten zijn afstammelingen reeds vroeg de werpspeer en de harpoen, en maakten van beide een nuttig gebruik. Eindelijk werkte het verstandelijk vermogen dat werktuigen kon ontwerpen samen met een hand die gereedschappen kon hanteren, en deze eerste mensen werden zeer vaardig in het maken van werktuigen van vuursteen. Zij reisden heinde en ver op zoek naar vuursteen, vrijwel zoals de hedendaagse mens naar de einden der aarde trekt op zoek naar goud, platina en diamant.
Ook in vele andere opzichten legden deze Andonische stammen een mate van intelligentie aan de dag die hun nakomelingen die een regressie ondergingen, zelfs na een half miljoen jaar niet bereikten, hoewel ze steeds weer opnieuw verschillende methoden ontdekten om vuur te maken.